ECLI:NL:HR:2009:BJ5114
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- J.W.M. Tijnagel
- M.W.C. Feteris
- Rechtspraak.nl
Cassatie over beroepschrift en doorzendverplichting bij belastingaanslagen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 augustus 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende belastingaanslagen en boetebeschikkingen. De belanghebbende, die van 10 december 1998 tot 5 augustus 2005 een restaurant dreef, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem, die op 5 juni 2007 het beroep niet-ontvankelijk had verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. De belanghebbende had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar de Rechtbank verklaarde dit verzet ongegrond. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelde dat de brief van de gemachtigde van de belanghebbende, gedateerd 10 januari 2007, niet als beroepschrift was aangemerkt door de Inspecteur, wat in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad stelde vast dat de Inspecteur de brief had moeten doorzenden aan de Rechtbank, zodat deze als beroepschrift in behandeling genomen kon worden. Het verzuim van de Inspecteur om dit te doen, mocht niet ten nadele van de belanghebbende strekken. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het verzet tegen de uitspraak van de Rechtbank gegrond. De Hoge Raad gelastte dat de Staat de kosten van het geding in cassatie vergoedt aan de belanghebbende.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de juiste behandeling van beroepsschriften en de doorzendverplichting van de Inspecteur, wat cruciaal is voor de rechtsbescherming van belastingplichtigen. De zaak illustreert ook de noodzaak voor de belastingautoriteiten om zorgvuldig om te gaan met de communicatie met belastingplichtigen en hun gemachtigden.