ECLI:NL:HR:2009:BJ3704

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02719
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bewezenverklaring in een strafzaak wegens onvoldoende bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd, was in hoger beroep veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot moord en diefstal met geweld. De bewezenverklaring was gebaseerd op de aangifte van een taxichauffeur die op 11 februari 2007 en 17 maart 2007 door de verdachte was benadeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende bewijs had geleverd voor de bewezenverklaring. De gebezigde bewijsmiddelen, met name de aangifte van de taxichauffeur, bevatten geen concrete aanwijzingen dat de verdachte daadwerkelijk de dader was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsmotivering in strafzaken, waarbij de rechter niet alleen moet kijken naar de omstandigheden, maar ook naar de inhoud van de bewijsmiddelen. De conclusie van de Advocaat-Generaal Machielse was om het beroep te verwerpen, maar de Hoge Raad volgde deze conclusie niet en oordeelde dat de bewezenverklaring niet voldeed aan de eisen van de wet.

Uitspraak

27 oktober 2009
Strafkamer
Nr. 08/02719
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 april 2008, nummer 23/005292-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Westerlinge" te Heerhugowaard.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J. Kuijper en mr. M. Mulder, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. Mr. J. Kuiper voornoemd heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het vierde en het vijfde middel
2.1. De middelen klagen over 's Hofs nadere bewijsmotivering. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 11 februari 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een auto (merk Mercedes met kenteken [AA-00-BB]) sterk accelererend is ingereden op voornoemde [slachtoffer 1];
2. hij op 11 februari 2007 te Amsterdam op de [a-straat] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (merk Mercedes met kenteken [AA-00-BB]) en een portemonnee en een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond, dat verdachte met voornoemde auto sterk accelererend is ingereden op voornoemde [slachtoffer 1] met zwaar lichamelijk letsel (drie botbreuken in het gezicht en een hersenschudding en een breuk in het rechteronderbeen vlak onder de knie en een breuk in de linkerelleboog) tengevolge;
3. hij op 17 maart 2007 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (merk Toyota met kenteken [CC-00-DD].) en 2 mobiele telefoons en een portemonnee en navigatiesysteemscherm, toebehorende aan [benadeelde partij 1]."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als de op 17 maart 2007 gedane aangifte van [benadeelde partij 1]:
"Ik ben eigenaar van een personenauto, merk Toyota, kenteken [CC-00-DD]. Ik ben taxichauffeur en genoemde auto gebruik ik als taxivoertuig. Op 17 maart 2007 omstreeks 04:25 uur werd door de taxicentrale een rit aan mij doorgegeven op het adres [b-straat 1] te Amsterdam. Ik ben direct naar dit adres gereden en ik arriveerde daar enkele minuten later. Ik ben toen voor de deur uitgestapt en ben naar boven gelopen om te melden dat de taxi voor de deur stond. Ik heb mijn auto niet uitgezet. Direct nadat ik had aangebeld, ben ik naar beneden gelopen. Terwijl ik onderweg was naar mijn auto hoorde en zag ik dat de deur van mijn auto werd dichtgeslagen. Ik zag dat mijn auto wegreed. Enkele minuten later werd ik door een collega teruggebeld dat mijn auto was aangetroffen in de Van Woustraat. Ik ben toen direct naar mijn auto gegaan. Ik zag dat waren weggenomen:
- zaktelefoon, Nokia 6680,1 stuks;
- zaktelefoon, Nokia 3210,1 stuks;
- 1 portemonnee, inhoud ca. EUR 200,00;
- 1 scherm van navigatiesysteem, VDO Dayton, 6,5 inch.
In de [b-straat] was mij verder opgevallen dat er een zwarte Volkswagen Golf met de lichten aan stond geparkeerd op de kruising met de Holendrechtstraat (naar het hof begrijpt zijn beide locaties gelegen te Amsterdam). Ik zag dat de bestuurder een jongeman was met Marokkaans uiterlijk. Hij was rond de 25-30 jaar."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken omdat bewijs dat de verdachte in de taxi heeft gezeten die het slachtoffer heeft aangereden, ontbreekt.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat op 17 maart 2007 zowel om 4:18 uur als om 4:31 uur vanaf de telefoon van de verdachte naar een taxicentrale is gebeld om een taxi te laten komen naar [b-straat 1], twee hoog te Amsterdam. Uit de aangifte blijkt dat in de tussenliggende periode, rond 4:25 uur, het latere slachtoffer - via de taxicentrale - de oproep voor een taxi voor dit adres heeft ontvangen en daaraan gevolg heeft gegeven. Het hof gaat er gelet op het tijdstip, zoals gemeld in de aangifte, vanuit dat deze oproep verband houdt met het eerste telefonische verzoek van de verdachte om 4:18 uur en niet met het daarop volgende verzoek om 4:31 uur, dat vanaf dezelfde telefoon en voor dezelfde locatie is gedaan. Gelet op het tijdstip waarop de oproep de taxichauffeur heeft bereikt en het feit dat hij daaraan, blijkens de aangifte, direct gevolg heeft gegeven en enkele minuten later is gearriveerd, gaat het hof er tevens vanuit dat de taxi niet lang na 4:25 uur op de [b-straat] is aangekomen.
De verdachte heeft aanvankelijk tegenover de politie ontkend deze telefoongesprekken te hebben gevoerd, maar ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij erkend dat hij die nacht twee maal met zijn telefoon om een taxi voor de [b-straat 1], twee hoog, heeft verzocht. De tweede maal, om 4:31 uur, omdat aan de eerste oproep nog geen gevolg was gegeven. Hieruit en uit het voorgaande leidt het hof af dat terwijl de taxichauffeur reeds onderweg was naar de [b-straat], de verdachte nogmaals om een taxi heeft verzocht en dat de taxi vlak na 4:31 uur op de [b-straat] moet zijn gearriveerd.
De verdachte heeft, aldus zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, deze taxi op dit adres besteld voor een vriend, [betrokkene 1] genaamd. Door de verdachte is aangevoerd dat door hem is gebeld omdat deze persoon, die door de verdediging overigens wordt aangeduid als [betrokkene 1], vanwege alcoholgebruik niet meer zelf zou hebben kunnen rijden, maar wel naar Schiphol moest om iemand op te halen. De verdachte bevond zich naar eigen zeggen op de momenten waarop werd gebeld niet in de woning, maar wel in de nabije omgeving daarvan op straat. Dit terwijl de verdachte beide keren om een taxi heeft gevraagd voor een adres op nummer [1], twee hoog, in plaats van ter hoogte van nummer [1], op straat. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte voorts verklaard dat hij ná de tweede oproep voor een taxi zijn vriend alleen zou hebben achtergelaten.
Uit de aangifte blijkt dat de taxichauffeur na aankomst op de [b-straat] de motor van zijn auto niet heeft uitgezet en naar boven is gelopen om te melden dat de taxi was gearriveerd. Bij terugkomst beneden zag hij dat de deur van zijn taxi werd dichtgeslagen en dat zijn auto wegreed, met daarin onder meer een scherm van een navigatiesysteem. De bestuurder was volgens de aangever een Marokkaanse man van rond de 25-30 jaar, [die] aan de omschrijving van de verdachte voldoet.
Uit het strafdossier blijkt voorts dat de verdachte enkele uren later op 17 maart 2007 bij een personenauto is aangehouden, waarin zich een beeldscherm van een navigatiesysteem bevond, waarvan later is komen vast te staan dat dit beeldscherm afkomstig was uit eerder vermelde gestolen taxi. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij eerder die ochtend iemand op straat was tegen gekomen en dat hij van diegene, nadat hij daarmee een praatje had gemaakt, het navigatiesysteem had aangeboden gekregen en ontvangen. Volgens de verdachte zou die persoon [betrokkene 1], door de verdediging [betrokkene 1] genoemd, zijn geweest.
Het hof stelt voorts vast dat aan de gebeurtenissen op 11 februari 2007 dezelfde modus operandi ten grondslag heeft gelegen als aan het feit op 17 maart 2007. Ook toen is namelijk met de telefoon van de verdachte om een taxi verzocht en bleek na aankomst van die taxi op het opgegeven adres, niemand een taxi nodig te hebben. Volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep zou zijn vriend [betrokkene 1], die door de verdediging vervolgens wordt aangeduid als [betrokkene 1], zijn telefoon die avond even hebben gebruikt. Tegenover de politie heeft de verdachte eerder verklaard dat hij zijn telefoon die avond niet aan iemand had uitgeleend. Uit het strafdossier blijkt voorts dat enkele dagen na de gebeurtenissen op 11 februari 2007 is gebeld met de mobiele telefoon die zich in de op 11 februari 2007 gestolen taxi had bevonden en dat die mobiele telefoon op dat moment voorzien was van de sim-kaart van de verdachte. De verdachte zou uitgerekend deze telefoon te koop aangeboden hebben gekregen van een onbekend gebleven derde en met zijn sim-kaart hebben getest, maar de vraagprijs uiteindelijk te hoog hebben gevonden.
Het hof stelt vast dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard over [betrokkene 1] in het kader van de gebeurtenissen op 17 maart 2008 en over [betrokkene 1] in het kader van de gebeurtenissen op 11 februari 2007 en dat hij het daarmee heeft doen voorkomen alsof er sprake is van twee verschillende personen, terwijl hij later - nadat hij ermee is geconfronteerd dat de verdediging de namen andersom aan de gebeurtenissen koppelt - heeft verklaard dat het om één en dezelfde persoon zou gaan, genaamd [betrokkene 1] van wie hem verder geen gegevens bekend zijn. Nu hij ook niet eerder over deze vriend(en) heeft verklaard, gaat het hof ervan uit dat de verklaringen over deze vriend(en) ter terechtzitting in hoger beroep als kennelijk leugenachtig moeten worden aangemerkt. Het hof gaat er daarom allereerst vanuit dat de verdachte op 17 maart 2007 niet voor een vriend een taxi heeft gebeld, maar doelbewust en voor zichzelf om een taxi op een adres op twee hoog heeft verzocht, teneinde meer tijd voor zichzelf te creëren om deze taxi te kunnen ontvreemden. Voorts is het naar het oordeel van het hof ook verdachte zelf geweest die op 11 februari 2007 om een taxi heeft verzocht en de taxi met de daarin aanwezige goederen heeft ontvreemd, waarbij dit keer geweld is gebruikt, omdat het latere slachtoffer te snel weer terug was bij zijn taxi.
Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft gepleegd."
2.3. Blijkens deze overwegingen heeft het Hof voor de bewezenverklaring redengevend geacht en daarom tot het bewijs doen medewerken (1) de omstandigheid dat de bestuurder die met de taxi van de aangever [benadeelde partij 1] wegreed, volgens de aangever een Marokkaanse man van rond de 25-30 jaar was, alsmede (2) de omstandigheid dat die bestuurder voldoet aan de beschrijving van de verdachte. De gebezigde bewijsmiddelen en in het bijzonder de aangifte van [benadeelde partij 1] houden dienaangaande evenwel niets in, zodat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
2.4. Voor zover de middelen daarover klagen, zijn zij gegrond.
3. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mede dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 27 oktober 2009.