ECLI:NL:HR:2009:BJ3677

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01723
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Houderschap van een motorvoertuig en bewijsvoering bij snelheidsovertreding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 oktober 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was beschuldigd van een snelheidsovertreding met een motorvoertuig, waarbij de vraag centraal stond of de verdachte als houder van het voertuig kon worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de verdachte als houder van de auto moest worden aangemerkt, op basis van de bewijsmiddelen die waren overgelegd. De verdachte had getekend als berijder van de auto en had daarmee impliciet erkend dat hij de auto tot duurzaam gebruik onder zich had. Het Hof had geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en de motivering was toereikend.

Daarnaast werd in de zaak een beroep gedaan op een strafuitsluitingsgrond, maar de Hoge Raad oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesteld van strafbaarheid. De verdachte had de mogelijkheid gehad om de naam en het adres van de werkelijke bestuurder van de auto aan het Openbaar Ministerie te verstrekken, maar had dit nagelaten. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het Hof, waarbij de bewezenverklaring van de snelheidsovertreding werd gehandhaafd. De zaak benadrukt het belang van bewijsvoering en de verantwoordelijkheden van houders van motorvoertuigen in het kader van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

13 oktober 2009
Strafkamer
Nr. 08/01723
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 oktober 2007, nummer 21/003116-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.H.D. van Onna, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, omdat daaruit niet kan worden afgeleid dat de verdachte houder was van de personenauto waarmee de geconstateerde snelheidsovertreding is begaan.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"een bij de ontdekking van het hierna omschreven strafbaar feit onbekend gebleven bestuurder van een motorvoertuig (personenauto), gekentekend [AA-00-BB], op 5 november 2006 te Arnhem, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, terwijl verdachte toen houder, als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994, van dat motorvoertuig was."
3.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"De lease-overeenkomst van de Audi met het kenteken [AA-00-BB] stond op 5 november 2006 op naam van [A] BV. Ik heb betaald aan de leasemaatschappij."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Ik zag/constateerde dat een persoon als bestuurder van een motorvoertuig binnen de bebouwde kom, heeft gereden met een hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid, met een overschrijding van 40 km per uur tot 45 km per uur.
Overtredingsgegevens:
Datum: 5 november 2006
Omstreeks: 15.34 uur
Plaats: Arnhem
Gemeente: Arnhem
Locatie: Batavierenweg - Nijmeegseweg oost, een voor het openbaar verkeer openstaande weg binnen een als zodanig aangeduide bebouwde kom
Voertuig:Personenauto
Merk/type: Audi
Kenteken: [AA-00-BB]
Deze overtreding werd fotografisch vastgelegd.
De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte radarsnelheidsmeter.
Gemeten (afgelezen) snelheid: 93 km per uur
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 90 km per uur
Toegestane snelheid: 50 km per uur
Overschrijding met: 40 km per uur
Merk/soort radar:Gatso lusdetector
De werkelijke snelheid is het resultaat van een, overeenkomstig de aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het college van procureurs-generaal, reg.nr. 2002A014, uitgevoerde correctie op de afgelezen snelheid van het meetmiddel.
De bestuurder werd ter plaatse niet staande gehouden. Er werd volstaan met het bekeuren op kenteken. Uitzonderingsbepalingen waren niet van toepassing.
Volgens de opgave van de rijksdienst voor het wegverkeer dan wel uit een ingesteld nader onderzoek bleek het motorvoertuig toe te behoren aan:
Eigenaar
Naam : [B] B.V.
Straatnaam: [a-straat 1]
Postcode/woonplaats : [0000 AA] [plaats A]
Datum rdw-bevraging: 16-11-2006."
c. een geschrift, voor zover inhoudende:
"Opdrachtbevestiging Datum afdruk 18/05/06
Lessor: [B] Lessee: [A] B.V.
Autogegevens
Merk/type: Audi
Voor akkoord lessor Voor akkoord Lessee
[verdachte]
(onleesbare handtekening) (onleesbare handtekening)
[plaats A], 18-5-2006 [woonplaats] 22-5-2006."
d. een geschrift, dat als bijlage is gevoegd bij het hiervoor onder c genoemde geschrift, voor zover inhoudende:
"Gegevens auto:
Merk: Audi Kenteken: [AA-00-BB]
Datum ingebruikname: 31/05/06
Voor akkoord berijder:
(handgeschreven) [verdachte]."
3.4. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 181, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 (oud) (WVW 1994):
"Indien een bij of krachtens deze wet als overtreding strafbaar gesteld feit wordt begaan door een bij de ontdekking van het feit onbekend gebleven bestuurder van een motorrijtuig, kunnen de op het feit gestelde straffen worden uitgesproken tegen de eigenaar of houder van dat motorrijtuig voor zover deze niet reeds naast de bestuurder voor dat feit aansprakelijk is."
- art. 1, eerste lid aanhef en onder o, WVW 1994:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (...)
o. houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen: degene die het voertuig:
1°. op grond van een overeenkomst van huurkoop onder zich heeft,
2°. in vruchtgebruik heeft, of
3°. anderszins, anders dan als eigenaar of bezitter, tot duurzaam gebruik onder zich heeft."
3.5. Klaarblijkelijk heeft het Hof, in het bijzonder op grond van het geschrift dat het Hof als bewijsmiddel d heeft gebezigd voor zover inhoudende dat de verdachte heeft getekend als berijder van de desbetreffende auto, geoordeeld dat de verdachte moet worden aangemerkt als degene die de auto waarmee de geconstateerde snelheidsovertreding is begaan, tot duurzaam gebruik onder zich heeft en dus heeft te gelden als houder in de zin van de WVW 1994. Dat oordeel van het Hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
3.6. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op de strafuitsluitingsgrond van art. 181, tweede lid, (oud) WVW 1994.
4.2. Het bestreden arrest houdt dienaangaande het volgende in:
"Verdachte is strafbaar, zijnde geen omstandigheid gebleken die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Het hof is voorts van oordeel dat het door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde geschrift waarin zijn broer verklaart dat hij ten tijde van de overtreding de auto heeft bestuurd, verdachte niet kan baten omdat verdachte tot op de dag voor de terechtzitting in eerste aanleg schriftelijk aan het Openbaar Ministerie de naam en het volledige adres van de bestuurder bekend kon maken dan wel uiterlijk op de terechtzitting in eerste aanleg dadelijk na de ondervraging, bedoeld in artikel 273, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, en dat niet heeft gedaan."
4.3. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 1999, NJ 2000, 24 heeft het Hof met juistheid geoordeeld dat de verdachte zich niet met vrucht kon beroepen op voormelde strafuitsluitingsgrond. Voor de in de toelichting op het middel bepleite "geactualiseerde uitleg" van art. 181 WVW 1994 bestaat geen grond.
4.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 13 oktober 2009.