2.3. Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"De eerste rechter heeft aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 9 maanden.
De advocaat-generaal heeft, verwijzend naar de zogenaamde Bos-Polaris richtlijnen, gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouwe heeft op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte gewezen en aangevoerd dat oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde straf een bijzonder harde sanctie zou zijn, mede omdat die straf het voor verdachte in wezen onmogelijk zou maken in Nederland te gaan werken.
Het hof oordeelt als volgt.
Verdachte heeft gedurende een relatief korte tijd (in totaal ongeveer 7 uren) samen met anderen een grote hoeveelheid hennepplanten in stukken geknipt en in kisten/kratten gelegd.
Door deze werkzaamheden heeft verdachte een aandeel geleverd in de professioneel opgezette en grootschalige handel in softdrugs.
Anders dan de advocaat-generaal zal het hof bij de bepaling van de straf niet uitgaan van de Bos-Polaris richtlijnen, omdat het hof zich wat strafmaat betreft richt op het recht, zoals dat is neergelegd in eerdere rechterlijke uitspraken. De landelijke rechterlijke oriëntatiepunten straftoemeting ziet het hof als een neerslag van die eerdere rechterlijke uitspraken.
Met betrekking tot softdrugs beperken die oriëntatiepunten zich echter tot de teelt/kweek van hennep, terwijl in deze sprake is van het enkele aanwezig hebben buiten een kwekerij om.
Aan de hand van bovenbedoelde oriëntatiepunten kan voor het telen van 1000 planten een gevangenisstraf van 12 weken als passend worden beschouwd. Het beschouwt het telen van hennep, nu dat aan de basis van hennepproductie ligt, als een groter inbreuk op de rechtsorde dan het enkel aanwezig hebben. Zeker als dit aanwezig hebben geen enkele zeggenschap over de hennep met zich brengt en dat aanwezig hebben ook nog slechts bestaat uit het gedurende enkele uren onder zich hebben om één en ander in opdracht van een ander voor verdere bewerking gereed te maken.
Het hof acht het passend om de hierboven genoemde gevangenisstraf van 12 weken om die reden te matigen tot 1 week gevangenisstraf per 1000 planten.
In deze zaak zijn echter geen planten ten laste gelegd en bewezen verklaard, maar een hoeveelheid van een kleine 3500 kilo. Uitgaande van de in ontnemingszaken gebruikelijke norm dat voor 1 kilo hennep ongeveer 35 planten nodig zijn, komt 3500 kilo neer op 122.500 planten. Uitgaande van 1 week per 1000 planten zou dat 140 weken = een kleine 2,5 jaar gevangenisstraf met zich brengen.
Het hof is van oordeel dat een zekere cumulatie per 1000 planten op zich aangewezen kan zijn, maar onderkent ook dat ongebreidelde cumulatie tot onredelijke en ongewenste strafoplegging kan leiden.
Anderzijds maakt bovenstaande naar het oordeel van het hof echter wel inzichtelijk dat, ook met het oog op een consistente strafbedeling, met slechts een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals de eerste rechter heeft opgelegd, niet kan worden volstaan.
Gelet op:
- de relatief korte periode van zeven uur dat verdachte de hennep aanwezig heeft gehad;
- de omstandigheid dat de opdrachtgever in zekere mate misbruik gemaakt lijkt te hebben van deomstandigheden van verdachte;
- het gegeven dat aannemelijk is dat verdachte door haar aanhouding geen enkel financieel voordeel genoten heeft uit haar werkzaamheden voor de opdrachtgever;
- de omstandigheid dat verdachte niet eerder ter zake de Opiumwet in aanraking met politie en/of justitie is geweest;
- het gegeven dat er meer sprake lijkt te zijn van een incidenteel geval dan van grootscheepse drugsgerelateerde activiteiten aan de kant van verdachte enkel gericht op "het grote geld";
zal het hof de straf beperken tot een gevangenisstraf van zes maanden.
Het hof ziet geen aanleiding van deze straf een deel voorwaardelijk op te leggen. Persoonlijke en/of andere omstandigheden die daartoe nopen zijn tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet gebleken.
Als het al zo zou zijn, om met de woorden van de raadsvrouw te spreken, dat bovengenoemde strafoplegging "een harde sanctie is die het verdachte onmogelijk maakt om in Nederland te gaan werken" dan dient verdachte zich te realiseren dat zij zelf tot het plegen van een misdrijf in Nederland is overgegaan en zelf verantwoordelijk is voor de gevolgen die dat met zich kunnen brengen."