ECLI:NL:HR:2009:BJ3528
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij vrijspraak feit
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene die was vrijgesproken van het meermalen handelen in strijd met de Opiumwet. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden uitgegaan van minimaal één oogst met 164 hennepplanten, niet zonder meer begrijpelijk is. Dit oordeel is in strijd met de vrijspraak in de hoofdzaak, waarin is vastgesteld dat de hennepplanten in de woning van de betrokkene zijn aangetroffen, maar niet geoogst waren. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.
De betrokkene, geboren in 1965 en wonende te [woonplaats], was in de hoofdzaak aangeklaagd voor het opzettelijk telen van hennepplanten in de periode van 1 september 2005 tot en met 16 januari 2006. Het Hof had in zijn uitspraak de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) en de bevindingen van de politie. De Hoge Raad concludeert dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kan worden gebaseerd op de veronderstelling dat er een oogst heeft plaatsgevonden, gezien de vrijspraak van de betrokkene. De uitspraak van het Hof wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen voor een nieuwe beoordeling.