ECLI:NL:HR:2009:BJ2673

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00531
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechter bij verzoek tot vaststelling omgangsregeling door gedetineerde vader

In deze zaak heeft een gedetineerde vader op 7 september 2005 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Rotterdam met het verzoek om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en zijn minderjarige kinderen. De moeder van de kinderen heeft in eerste instantie niet gereageerd op het verzoek. De rechtbank heeft op 15 februari 2006 de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van omgang. Na het uitbrengen van een rapport door de Raad, heeft de rechtbank op 24 mei 2007 het verzoek van de vader afgewezen. Hierop heeft de vader hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 5 november 2008 de beschikking van de rechtbank heeft bekrachtigd en het verzoek van de vader in hoger beroep heeft afgewezen. De vader heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze beschikking van het hof, waarbij de moeder opnieuw niet is verschenen.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 2 oktober 2009 geoordeeld dat de klachten die door de vader in het cassatieberoep zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarbij verwezen naar artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de vader dan ook verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof in stand zijn gebleven.

Uitspraak

2 oktober 2009
Eerste kamer
09/00531
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en de moeder.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij verzoekschrift, gedateerd 7 september 2005, heeft de vader zich gewend tot de rechtbank Rotterdam en verzocht, kort gezegd, tussen hem en zijn minderjarige kinderen, [de kinderen], een omgangsregeling vast te stellen.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 15 februari 2006 de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van omgang van de vader met de minderjarigen. Nadat de Raad voor de Kinderbescherming een rapport had uitgebracht, heeft de rechtbank bij eindbeschikking van 24 mei 2007 het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de vader hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 5 november 2008 heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 2 oktober 2009.