ECLI:NL:HR:2009:BJ1758

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04986 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens schuldheling in het kader van bijstandsfraude

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2009 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Leeuwarden. De aanvraagster was veroordeeld voor schuldheling van door bijstandsfraude verkregen voordeel. De aanvraagster stelde dat de vrijspraak van verdachte X in hoger beroep, die eerder was veroordeeld voor bijstandsfraude, een nieuwe feitelijke omstandigheid vormde die tot herziening van haar veroordeling moest leiden. De Hoge Raad oordeelde echter dat de vrijspraak van verdachte X geen omstandigheid van feitelijke aard was in de zin van artikel 457, eerste lid, aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeerde dat de rechter in het eerdere vonnis tot een andere waardering van het bewijsmateriaal was gekomen, maar dat dit niet voldeed aan de vereisten voor herziening. De aanvraag tot herziening werd daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

7 juli 2009
Strafkamer
nr. 08/04986 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Leeuwarden van 22 januari 2008, nummer 17/618085-06, ingediend door:
[Aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvraagster ter zake van "uit de opbrengst van enig goed voordeel trekken, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betreft" strafbaar verklaard, doch bepaald dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat de aanvraagster bij het hiervoor onder 1 vermelde vonnis schuldig is verklaard aan schuldheling van door bijstandsfraude verkregen voordeel en dat de van die bijstandsfraude verdachte [betrokkene 1] inmiddels in hoger beroep door het Gerechtshof te Leeuwarden bij onherroepelijk geworden arrest van 5 augustus 2008 daarvan is vrijgesproken. Die vrijspraak dient volgens de aanvrage als nieuwe feitelijke omstandigheid tot herziening te leiden.
3.3. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft ten aanzien van de vrijspraak van [betrokkene 1] overwogen:
"Aan verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft aan gemaakt aan valsheid in geschrift en onder 2 dat hij gegevens heeft verzwegen voor de Dienst Sociale Zaken van de gemeente Leeuwarden die van belang waren voor de vaststelling van zijn uitkering, te weten dat hij samenwoonde, althans een gezamenlijke huishouding voerde, met [aanvraagster].
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Verdachte heeft gedurende de ten laste gelegde periode 1 januari 2005 tot en met 31 maart 2006 een uitkering ontvangen van de Dienst Sociale Zaken te Leeuwarden. Hij woonde toen al lange tijd in bij [aanvraagster]. Zij hebben in 2002 een kostgangersovereenkomst gesloten en verdachte betaalde haar per maand een bedrag aan kostgeld. Verdachte heeft dit kostgangerschap bij de aanvraag van zijn uitkering op het Algemeen Inlichtingsformulier van de Dienst Sociale Zaken vermeld.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte en Vrouwe samenwoonden, althans een gezamenlijke huishouding voerden, anders dan op basis van voormeld kostgangerschap. Derhalve kan evenmin worden bewezen dat verdachte voormeld inlichtingenformulier onjuist heeft ingevuld dan wel dat er een verplichting tot het verstrekken van gegevens aan de Dienst Sociale Zaken te Leeuwarden bestond.
Het hof zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde."
3.4. In dat arrest is de rechter voor wat betreft het begaan zijn van het misdrijf waaruit de aanvraagster - volgens de ten laste van haar uitgesproken bewezenverklaring - voordeel heeft getrokken tot een andere waardering van het bewijsmateriaal gekomen dan de rechter die de aanvraagster wegens heling heeft veroordeeld. Een dergelijke op een andere waardering van het bewijsmateriaal berustende rechterlijke beslissing is geen omstandigheid van feitelijke aard als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2º, Sv.
3.5. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 juli 2009.