ECLI:NL:HR:2009:BJ1432
Hoge Raad
- Herziening
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Herziening van een vonnis inzake geuridentificatieproef en de betrouwbaarheid daarvan
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2009 uitspraak gedaan over een herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zutphen, dat op 29 juni 1999 was gewezen. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. Lamers, verzocht om herziening op basis van twijfels over de betrouwbaarheid van een geuridentificatieproef die in zijn strafzaak was uitgevoerd. De Hoge Raad oordeelde dat de geuridentificatieproef, uitgevoerd door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland, niet voldeed aan de vereisten van objectiviteit, omdat de hondengeleider voorafgaand aan de proef op de hoogte was van de volgorde van de geurdragers. Dit leidde tot de conclusie dat het resultaat van de proef niet als betrouwbaar kon worden beschouwd.
De Hoge Raad benadrukte dat voor herziening op grond van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, er sprake moet zijn van nieuwe feiten of omstandigheden die bij het eerdere onderzoek niet bekend waren en die een ernstig vermoeden wekken dat de uitkomst anders zou zijn geweest. In dit geval was er voldoende aanleiding om te veronderstellen dat de Politierechter, indien hij op de hoogte was geweest van de onregelmatigheden rondom de geuridentificatieproef, tot een andere beslissing zou zijn gekomen. De Hoge Raad verklaarde de aanvrage tot herziening gegrond en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de rechtspraktijk, vooral met betrekking tot de betrouwbaarheid van bewijs verkregen via geuridentificatieproeven. De zaak onderstreept de noodzaak voor een zorgvuldige uitvoering van dergelijke proeven en de waarborging van de rechten van de verdediging in strafzaken.