ECLI:NL:HR:2009:BJ1258
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van verwijtbaarheid
In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van verzoekers, die op 29 januari 2007 door de rechtbank Rotterdam was uitgesproken. De rechtbank benoemde een rechter-commissaris en stelde een bewindvoerder aan. Op 18 juni 2008 deed de rechter-commissaris een voordracht om de schuldsaneringsregeling te beëindigen. Na een mondelinge behandeling heeft de rechtbank op 4 augustus 2008 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op basis van artikel 350, lid 3, sub c van de Faillissementswet, omdat de verzoekers hun verplichtingen niet naar behoren waren nagekomen.
Tegen deze beslissing hebben de verzoekers hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft op 18 december 2008 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Hierop hebben de verzoekers cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De bewindvoerder heeft een verweerschrift ingediend en de Advocaat-Generaal J. Wuisman heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 oktober 2009 geoordeeld dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarmee de beslissing van het gerechtshof in stand blijft.