20 november 2009
Eerste Kamer
07/12588
DV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
1. [Eiseres 1],
2. [Eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (in het bijzonder het Parket bij de Hoge Raad der Nederlanden),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] c.s. hebben bij exploot van 26 juni 2003 de Staat gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd,
- voor recht te verklaren dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld doordat in de bij de Hoge Raad aanhangige procedures die hebben geresulteerd in de arresten van 3 mei 1996 met de nummers 16.172 en 16.173, na het fourneren voor arrest de Advocaat-Generaal, althans een medewerker, alle medewerking heeft verleend aan het buiten [eiser] c.s. om toevoegen van twee groene ringbanden aan de door de Hoge Raad gezamenlijk beoordeelde dossiers;
- voor recht te verklaren dat de aan [eiser] c.s. geboden rechtsgang in die procedures niet voldaan heeft aan de daaraan volgens het recht te stellen eisen;
- de Staat te veroordelen om aan [eiser] c.s. te betalen de door hen ten gevolge van het onrechtmatig handelen van de Staat geleden materiële en immateriële schade, nader op te maken bij Staat;
- de Staat te veroordelen in de proceskosten.
De Staat heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 22 september 2004 de vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 25 januari 2007 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd met verbetering van gronden.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De Staat heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Staat mede door mr. S.M. Kingma, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot niet-ontvankelijkheid van eisers in hun principale beroep.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 10 juli 2009 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.1 Het gaat er in deze zaak om of in de twee hiervoor onder 1 bedoelde procedures bij de Hoge Raad het recht van [eiser] c.s. op een eerlijk proces is geschonden doordat hun toenmalige wederpartij in cassatie, na het fourneren van de stukken voor arrest, met medewerking van iemand werkzaam bij de Hoge Raad of zijn Parket een stuk heeft toegevoegd aan haar procesdossier, zonder dat [eiser] c.s. daarvan op de hoogte zijn gesteld of is geverifieerd of zij daarvan op de hoogte waren. Volgens [eiser] c.s. levert deze medewerking een onrechtmatige daad van de Staat op.
3.2.1 In die eerdere procedures had de vereniging Woning Corporatie Nieuw Amsterdam - hierna: Nieuw Amsterdam - tegen [eiser] c.s. vorderingen ingesteld tot beëindiging van de huurovereenkomst van hun woningen en ontruiming daarvan, op de grond dat zij deze dringend nodig had voor eigen gebruik, te weten sloop van die woningen. Het stuk waarover het gaat is een rapport van de Werkgroep Toekomst Bijlmermeer - verder te noemen: het rapport - dat Nieuw Amsterdam toen bij conclusie van repliek in eerste aanleg heeft overgelegd ter adstructie van haar stelling dat sloop noodzakelijk was. [Eiser] c.s. hebben uit het rapport echter juist afgeleid dat het ook zonder sloop mogelijk was de gebouwen waar hun woningen deel van uitmaakten kostendekkend te exploiteren. Nieuw Amsterdam heeft het rapport, onder meer wegens zijn omvang, niet bij de conclusie van repliek gevoegd maar het ter griffie van het kantongerecht gedeponeerd.
3.2.2 De kantonrechter heeft de vorderingen van Nieuw Amsterdam toegewezen. De rechtbank heeft ter zitting toegezegd het rapport - dat in hoger beroep niet was overgelegd - te zullen opvragen, maar heeft uiteindelijk de vonnissen van de kantonrechter bekrachtigd zonder dit te hebben gedaan. Dat laatste is eerst na de procedure in cassatie gebleken. Ook in cassatie is het rapport aanvankelijk, bij het overleggen van de stukken voor arrest, niet overgelegd, maar Nieuw Amsterdam heeft dat later met medewerking van iemand binnen (het Parket bij) de Hoge Raad alsnog gedaan, zonder dat [eiser] c.s. daarvan op de hoogte zijn gesteld of is geverifieerd of zij daarvan op de hoogte waren.
3.2.3 De Hoge Raad heeft de cassatieberoepen van [eiser] c.s. tegen de vonnissen van de rechtbank verworpen bij arresten van 3 mei 1996, nrs. 16172 en 16173, waarvan er één is gepubliceerd in LJN ZC2065, NJ 1996, 655. Met betrekking tot het rapport heeft de Hoge Raad toen overwogen:
"3.7 Onderdeel 5 betoogt dat de Rechtbank ten onrechte niet uitdrukkelijk aandacht heeft geschonken aan de stelling van [eiseres 1] dat uit het rapport van de Werkgroep Toekomst Bijlmermeer (....) blijkt dat het ook zonder sloop mogelijk zou zijn de hoogbouw kostendekkend te exploiteren. Deze klacht mist feitelijke grondslag, nu de Rechtbank in rov. 13 onder a3 dit argument heeft gewogen en te licht bevonden. Het was aan de Rechtbank om te beslissen of zij voor de beoordeling van dit argument de beschikking diende te hebben over het rapport waaraan het was ontleend. Reeds daarom kan onderdeel 6, dat ervan uitgaat dat de Rechtbank niet over dit rapport heeft beschikt, niet tot cassatie leiden. Overigens vindt dit uitgangspunt geen steun in de bestreden uitspraak of in de stukken van het geding; hetzelfde geldt voor de stelling dat het rapport in appel niet ter griffie is gedeponeerd of op andere wijze ter kennis van de Rechtbank is gebracht."
3.3 In de onderhavige procedure heeft het hof het vonnis van de rechtbank waarbij de vorderingen van [eiser] c.s. zijn afgewezen, bekrachtigd met verbetering van gronden. Naar het oordeel van het hof heeft de Staat het beginsel van hoor en wederhoor of van de goede procesorde niet geschonden en zijn [eiser] c.s. ook overigens niet in hun verdediging benadeeld. In cassatie erkennen [eiser] c.s. dat het beginsel van hoor en wederhoor in de eerdere procedures niet is geschonden, maar zij klagen dat het recht op een eerlijk proces op andere wijze is miskend.
3.4 Voorzover het middel ervan uitgaat dat de Hoge Raad blijkens de slotzin van de hiervoor in 3.2.3 aangehaalde overweging 3.7 heeft aangenomen dat de rechtbank in appel over het rapport heeft beschikt, kan het al daarom niet tot cassatie leiden omdat die slotzin een overweging ten overvloede is, die de beslissing van de Hoge Raad niet draagt.
3.5 Voorzover het middel betrekking heeft op de overweging van de Hoge Raad dat het aan de rechtbank was om te beslissen of zij voor de beoordeling van het argument waarover het ging de beschikking diende te hebben over het rapport, geldt het volgende. Dit oordeel, waarbij de Hoge Raad blijkens de daarop volgende zin (veronderstellenderwijs) tot uitgangspunt heeft genomen dat de rechtbank niet over het rapport had beschikt, staat geheel los van het al dan niet aanwezig zijn van het rapport in een van de procesdossiers in cassatie. Het valt ook niet in te zien hoe bij de totstandkoming van dat oordeel de aanwezigheid van het rapport in een van de procesdossiers in cassatie een rol kan hebben gespeeld en (derhalve) evenmin hoe [eiser] c.s. door de hiervoor in 3.2.2 beschreven gang van zaken kunnen zijn benadeeld. Hetgeen [eiser] c.s. in dat verband verder in cassatie naar voren brengen over stellingen die zij wellicht zouden hebben aangevoerd als zij op de hoogte waren gesteld van het achteraf overleggen van het rapport, maakt dat niet anders, ook al omdat zij in de fase dat zij die stellingen konden aanvoeren nog niet bekend waren met het feit dat de rechtbank het rapport niet had opgevraagd. Daarop stuit het middel ook voor het overige af.
3.6 Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.G. Pos, als voorzitter, J.W. Ilsink, A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth en C.H.W.M. Sterk, en uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 november 2009.