ECLI:NL:HR:2009:BI9816

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43397
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de 30%-regeling bij verhuizing naar Nederland om privé-redenen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de toepassing van de 30%-regeling voor belastingplichtigen die naar Nederland verhuizen. De belanghebbende, die de Nederlandse nationaliteit bezit, heeft Nederland in 1983 verlaten en werkte van 1986 tot eind 2003 voor A1 Limited. In augustus 2001 verhuisde hij met zijn gezin terug naar Nederland. Hij verzocht om toepassing van de 30%-regeling, maar de Inspecteur wees dit verzoek af. Na bezwaar en een uitspraak van het Hof, die het beroep ongegrond verklaarde, heeft de belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verhuizing van de belanghebbende naar Nederland geen wijziging heeft gebracht in zijn functie en takenpakket. De werkzaamheden vonden voornamelijk buiten Nederland plaats, en de verhuizing was puur om privéredenen. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van een 'gezonden werknemer' in de zin van de wet, wat betekent dat de 30%-regeling niet van toepassing was. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat de feiten niet in cassatie konden worden getoetst.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en oordeelde dat de weigering van de 30%-regeling geen schending van Europese verdragen opleverde. De proceskosten werden niet toegewezen. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de 30%-regeling en de voorwaarden waaronder deze kan worden toegepast, vooral in situaties waarin werknemers om privéredenen naar Nederland verhuizen.

Uitspraak

Nr. 43.397
26 juni 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 juni 2006, nr. BK-03/00906, betreffende een beschikking op grond van artikel 9h, lid 1, tweede volzin, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: het Uitvoeringsbesluit).
1. Het geding in feitelijke instantie
In 2001 is verzocht ten aanzien van belanghebbende de in artikel 15a, lid 1, letter k, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2001; hierna: de Wet) bedoelde 30%-regeling toe te passen. De Inspecteur heeft dit verzoek bij beschikking afgewezen.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. M. Mees, advocaat te Amsterdam.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende, die de Nederlandse nationaliteit bezit, heeft Nederland in 1983 metterwoon verlaten. Hij heeft van 1986 tot eind november 2003 in dienstbetrekking gewerkt voor A1 Limited (hierna: A1 Ltd). Per 15 augustus 2001 heeft belanghebbende zich met zijn gezin weer metterwoon in Nederland gevestigd. Hij beschikte op dat moment over een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig was.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet als ingekomen werknemer als bedoeld in artikel 8, lid 2, aanhef en letter b, van het Uitvoeringsbesluit is aan te merken en dat de 30%-regeling daarom niet van toepassing is.
3.3.1. Middel I komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen 's Hofs oordeel en betoogt dat het Hof belanghebbende had moeten aanmerken als ingekomen werknemer, in het bijzonder als 'naar een inhoudingsplichtige gezonden' werknemer als bedoeld in artikel 8, lid 2, aanhef en letter b, van het Uitvoeringsbesluit.
3.3.2. Het Hof heeft onder 3.4 van zijn uitspraak vastgesteld - in cassatie niet bestreden - dat belanghebbendes verhuizing naar Nederland geen wijziging heeft gebracht in zijn functie en takenpakket, dat belanghebbende incidenteel uit praktische overwegingen werkzaamheden verrichtte vanuit zijn woning in plaats van vanuit zijn kantoor in Londen, en dat het leeuwendeel van belanghebbendes werkzaamheden zich buiten Nederland bleef afspelen. In voormelde vaststellingen ligt besloten dat de plaats van belanghebbendes werkzaamheden door de verhuizing niet wezenlijk is gewijzigd. Voorts is door het Hof uit deze vaststellingen afgeleid - in cassatie evenmin bestreden - dat belanghebbende volledig op eigen initiatief, zonder dat zijn dienstbetrekking met A1 Ltd of een andere zakelijke betrekking daartoe noopte, puur om privéredenen naar Nederland is verhuisd.
Aan een en ander heeft het Hof klaarblijkelijk de gevolgtrekking verbonden dat geen sprake was van het zenden naar Nederland op grond van enig verband met de arbeidsrelatie, zodat belanghebbende niet was aan te merken als een (naar een inhoudingsplichtige) 'gezonden' werknemer in de zin van artikel 8, lid 2, aanhef en letter b, van het Uitvoeringsbesluit. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst.
Bij dit oordeel heeft het Hof in het midden kunnen laten of A1 Ltd op enig moment als inhoudingsplichtige in de zin van artikel 6, lid 2, aanhef en letter b, van de Wet te kwalificeren is geweest. Middel I faalt derhalve.
3.4. Middel II betoogt dat de weigering van de 30%-regeling een schending van de artikelen 12, 18 en 39 van het EG-Verdrag oplevert. De onder 3.3.2 vermelde voorwaarde voor de toepassing van de 30%-regeling, te weten dat sprake moet zijn van het 'zenden' van de werknemer, houdt geen directe of indirecte discriminatie naar nationaliteit in, noch valt daarin enige belemmering te ontwaren van het vrije verkeer van werknemers of van het algemene reis- en verblijfrecht. Ook dit middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2009.