ECLI:NL:HR:2009:BI9372

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02364 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in cassatie wegens het ontbreken van middelen van cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 september 2009 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een verdachte, geboren in 1989, die ten tijde van de aanzegging gedetineerd was in het Huis van Bewaring 'Aruba' op Aruba. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte zelf, vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. P.A.P.J. van der Sloot, advocaat te Oranjestad (Aruba). De schriftuur die door de raadsman was ingediend, bevatte geen middelen van cassatie zoals in de wet bedoeld. De Advocaat-Generaal Vegter had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad in zijn arrest heeft overgenomen.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor onderzoek door de cassatierechter alleen middelen van cassatie in aanmerking komen die voldoen aan de wettelijke vereisten. Dit houdt in dat er een stellige en duidelijke klacht moet zijn over de schending van een bepaalde rechtsregel of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. Aangezien de schriftuur van de verdachte niet aan deze vereisten voldeed, werd deze onbesproken gelaten.

Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie had ingediend, waardoor niet was voldaan aan het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet-ontvankelijk was in zijn beroep.

De Hoge Raad heeft derhalve de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling werd genomen. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in aanwezigheid van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber.

Uitspraak

1 september 2009
Strafkamer
nr. 08/02364 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 29 april 2008, nummer P-2007/00105, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Aruba" op Aruba (Nederlandse Antillen).
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.A.P.J. van der Sloot, advocaat te Oranjestad (Aruba), bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de schriftuur
2.1. Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
2.2. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 1 september 2009.