ECLI:NL:HR:2009:BI9274

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12655
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De juridische status van blanco paspoorten als reisdocumenten in het kader van artikel 231 Wetboek van Strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was in het bezit van blanco Spaanse en Belgische paspoorten, die niet gepersonaliseerd waren en dus feitelijk niet als reisdocumenten konden worden gebruikt. De vraag die centraal stond was of deze blanco paspoorten onder de definitie van 'reisdocument' in artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht vallen. De Hoge Raad oordeelde dat noch de tekst van de wet, noch de wetsgeschiedenis steun biedt voor de opvatting dat blanco paspoorten geen reisdocumenten zijn. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat de wetgever met artikel 231 ook de strijd tegen fraude met blanco reisdocumenten beoogde. De verdachte had op 24 mei 2006 in Amsterdam Italiaanse, Belgische en Spaanse paspoorten in zijn bezit, waarvan hij wist dat deze vals waren. Het Hof had het verweer van de verdediging verworpen, dat de blanco paspoorten niet als reisdocumenten konden worden aangemerkt, en de Hoge Raad oordeelde dat dit verweer terecht was verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden en verwierp het beroep.

Uitspraak

23 juni 2009
Strafkamer
nr. 07/12655
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 4 oktober 2007, nummer 24/002290-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof een verweer, inhoudende dat een twintigtal Belgische en Spaanse (blanco) paspoorten geen reisdocumenten zijn als bedoeld in art. 231 Sr, ten onrechte, althans zonder toereikende motivering, heeft verworpen.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op 24 mei 2006 te Amsterdam in het bezit was van Italiaanse paspoorten waarvan zij wist dat die reisdocumenten vals waren, bestaande die valsheid hierin dat die reisdocumenten waren voorzien van imitatiewatermerken en vals laminaat en waren bewerkt met een imitatieprinttechniek, en in het bezit was van reisdocumenten, te weten tien Belgische paspoorten en 10 Spaanse paspoorten, waarvan zij wist dat die reisdocumenten vals waren bestaande die valsheid hierin dat
* bij de Belgische paspoorten de gedrukte serienummers en overige echtheidskenmerken ontbraken en de paspoorten waren voorzien van imitatiewatermerken, en
* bij de Spaanse paspoorten echtheidskenmerken ontbraken en de paspoorten waren voorzien van imitatiewatermerken."
2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof primair het standpunt ingenomen dat de in de woning van verdachte aangetroffen Franse, Spaanse en Belgische blanco paspoorten niet kunnen worden aangemerkt als reisdocumenten in de zin van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, nu zij - doordat zij niet zijn gepersonaliseerd - feitelijk (nog) niet als zodanig gebruikt kunnen worden. De documenten kunnen slechts als grondstoffen voor een reisdocument aangemerkt worden. Verdachte moet derhalve ten aanzien van deze documenten worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht - die mede te vinden is in de wetsgeschiedenis van de Paspoortwet - valt af te leiden dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om alles in het werk te stellen teneinde frauduleuze handelingen met zowel Nederlandse als buitenlandse reisdocumenten tegen te gaan (Kamerstukken II 1987/88 20 652, nr. 3, p. 1-2). Daartoe is onder meer bij de wet van 24 mei 1989, in werking getreden op 1 augustus 1989, de strafbaarstelling ten aanzien van fraude met reisdocumenten in artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht uitgebreid. Bovendien is bij wet van 21 april 2004, in werking getreden op 16 juni 2004, naar aanleiding van het Europees kaderbesluit betreffende de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten, het strafmaximum in beide leden van dat artikel verhoogd. Duidelijk is dat het de wetgever ernst is met de bestrijding van valse/vervalste reisdocumenten.
De vraag die in de onderhavige zaak aan de orde is, is of het begrip 'reisdocument' in artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht zo (beperkt) moet worden uitgelegd, dat daaronder slechts die documenten vallen die zijn gepersonaliseerd. Het hof is van oordeel dat voor deze beperkte uitleg geen aanknopingspunt is te vinden in de wetsgeschiedenis, noch van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, noch van de Paspoortwet. In de Memorie van Toelichting naar aanleiding van de meest recente wijziging van de Paspoortwet zijn aanwijzingen voor het tegendeel te vinden. In die Memorie is opgenomen dat is besloten 'de informatievoorziening rond reisdocumenten in de gehele paspoortketen (van productie als blanco document tot en met de definitieve onttrekking aan het verkeer) aan een kritisch onderzoek te onderwerpen. In de verschillende fasen van de levensloop van een reisdocument zijn immers uiteenlopende informatiebehoeften van de daarbij betrokken actoren te onderkennen en zijn er ook verschillende mogelijkheden voor fraude en misbruik aanwezig, waarvan de bestrijding telkens een andere aanpak vereist.' Voorts wordt gepleit voor een registratie 'waarin documentgegevens worden opgenomen betreffende gestolen of vermiste blanco reisdocumenten en documentgegevens en de daarbij behorende persoonsgegevens van de houder, betreffende gestolen of vermiste gepersonaliseerde reisdocumenten, (...).' (Kamerstukken II 1999/2000 26 977, nr. 3, p. 4). Het begrip 'blanco reisdocument' wordt dus naast het begrip 'gepersonaliseerd reisdocument' gebruikt en de productie van het blanco document wordt aangemerkt als de eerste fase in de levensloop van een reisdocument.
Nu noch de wetstekst, noch de wetsgeschiedenis, noch doel en strekking van de hiervoor genoemde wetgeving steun biedt aan het standpunt van de raadsman, verwerpt het hof het verweer."
2.4. De tenlastelegging is toegesneden op art. 231 Sr. Deze bepaling luidt:
"1. Hij die een reisdocument valselijk opmaakt of vervalst, of een zodanig stuk op grond van valse gegevens doet verstrekken dan wel een aan hem of een ander verstrekt reisdocument ter beschikking stelt van een derde, met het oogmerk het door deze te doen gebruiken als ware het aan hem verstrekt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die in het bezit is van een reisdocument waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is, dan wel opzettelijk gebruik maakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument."
2.5. Noch de tekst van de wet, noch de in de conclusie van de Advocaat-Generaal weergegeven wetsgeschiedenis biedt steun aan de aan het middel en het door het Hof verworpen verweer ten grondslag liggende opvatting dat een blanco paspoort geen "reisdocument" in de zin van art. 231 Sr kan zijn. Het Hof heeft het verweer mitsdien terecht en op goede gronden verworpen.
2.6. Het middel faalt.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 23 juni 2009.