ECLI:NL:HR:2009:BI9245
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch inzake overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 1 december 2006 is gewezen. De verdachte, geboren in 1966 en wonende te [woonplaats], heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. H.H.M. van Dijk. De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 23 juni 2009 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 07/11893.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waaruit blijkt dat de middelen geen aanleiding geven tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Het is vastgesteld dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Ondanks deze overschrijding, en gezien de opgelegde taakstraf van zestig uren (waarvan dertig uren voorwaardelijk), heeft de Hoge Raad besloten dat er geen rechtsgevolg aan deze overschrijding verbonden hoeft te worden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in aanwezigheid van waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber.