ECLI:NL:HR:2009:BI8549

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03300
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot nader onderzoek in cassatie en overschrijding redelijke termijn

In deze zaak gaat het om een verzoek tot nader onderzoek in het kader van een cassatieprocedure. De Hoge Raad behandelt het beroep van de verdachte, die in voorlopige hechtenis verkeert, tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, maar de verdediging heeft verzocht om nader onderzoek, waaronder het horen van getuigen en het verrichten van onderzoek naar kruitsporen op de kleding van slachtoffers. De Hoge Raad oordeelt dat het verzoek niet voldoet aan de eisen van artikel 330 van het Wetboek van Strafvordering, omdat het niet voldoende specifiek is. Hierdoor was het Hof niet verplicht om op het verzoek te beslissen.

Daarnaast constateert de Hoge Raad dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en vermindert deze naar vijf jaren en negen maanden. De overige middelen van de verdachte en het middel van de benadeelde partij worden verworpen, omdat zij niet tot cassatie kunnen leiden. Het arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken op 1 september 2009.

Uitspraak

1 september 2009
Strafkamer
nr. 08/03300
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 februari 2008, nummer 22/001739-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De IJssel" te Krimpen aan den IJssel.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben achtereenvolgens mr. J-L.A.M. le Cocq d'Armandville, advocaat te Rotterdam, en mr. A. Neermawatie Nandoe, advocaat te Wassenaar bij schriftuur middelen respectievelijk een middel van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft mr. M.T. Wernsen, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Aan de beoordeling van de middelen voorafgaande beschouwing
Als gevolg van een administratieve vergissing is de hiervoor onder 1 genoemde schriftuur van mr. A. Neermawatie Nandoe niet onder de aandacht van de Hoge Raad gekomen. Als gevolg daarvan is het daarin voorgestelde middel van cassatie niet in het arrest van 19 mei 2009 beoordeeld. De Hoge Raad zal dit verzuim herstellen. Het onderhavige arrest strekt daartoe.
3. Beoordeling van het eerste door mr. J-L.A.M. le Cocq d'Armandville voorgestelde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof niet uitdrukkelijk heeft beslist op een verzoek van de verdediging tot het doen van nadere onderzoekshandelingen.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt dienaangaande het volgende in:
"De voorzitter doet mededeling van de brief van de raadsvrouw van de verdachte d.d. 7 augustus 2007 inhoudende de verzoeken tot het horen van het slachtoffer [slachtoffer 1], tot het verrichten van nadere onderzoekshandelingen met betrekking tot eventueel aanwezige kruitsporen op de kleding van [slachtoffer 1 en 2] en tot verificatie van de aangetroffen kogels of deze allen van dezelfde wapens afkomstig zijn.
Daartoe door de voorzitter in de gelegenheid gesteld geeft de raadsvrouw te kennen dat zij persisteert bij haar verzoeken met betrekking tot de nadere onderzoekshandelingen, echter dat zij het verzoek tot het horen van de getuige [slachtoffer 1] intrekt. Zij geeft hieromtrent een korte aanvulling op de toelichtingen in haar brief van 7 augustus 2007. Zij merkt hiertoe het volgende op - kort en zakelijk weergegeven -:
Ik heb moeite met de wijze waarop de advocaat-generaal in zijn brief d.d. 11 januari 2008 voornoemde verzoeken afwijst. In het lichaam van [slachtoffer 1] is nog een kogel aanwezig en in het dossier wordt gesproken over meerdere wapens en meerdere gaten in het plafond van de betreffende woning. Mijns inziens dient er nader onderzoek te worden gedaan aan de kleding van de slachtoffers en de vraag of er de betreffende nacht gebruik is gemaakt van één dan wel van verschillende wapens."
3.3. Vooropgesteld zij dat het voorschrift van art. 330 Sv veronderstelt - voor zover het een verzoek betreft dat strekt tot het (doen) verrichten van nader onderzoek - dat de verzoeker welomschreven onderzoekshandelingen opgeeft, zoals het nog (doen) horen van met name genoemde getuigen (of getuige-deskundigen) of het inwinnen van een deskundigenbericht omtrent een welomschreven vraagstelling.
Het hiervoor onder 3.2 weergegeven verzoek voldoet niet aan die maatstaf en kan dus niet gelden als een verzoek in de zin van art. 330 Sv, zodat het Hof niet gehouden was op het verzoek een beslissing te geven.
3.4. Het middel faalt.
4. Beoordeling van de overige middelen van de verdachte en het middel van de benadeelde partij
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis.
De Hoge Raad doet thans uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes jaren.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
trekt in zijn voormelde arrest van 19 mei 2009;
vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze vijf jaren en negen maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 1 september 2009.