3.2. De bestreden beschikking houdt onder meer in:
"Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank zal de vraag beantwoorden of aan de officier van justitie verlof kan worden verleend om door de rechter-commissaris in beslag genomen en door hem daartoe geselecteerde stukken aan de Duitse autoriteiten af te geven. Als uitgangspunt geldt dat, indien het verzoek is gegrond op een verdrag, aan dat verzoek ingevolge artikel 552k, 1e lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven. In de onderhavige zaak is het verzoek gebaseerd op een verdrag, namelijk op het Europees Verdrag aangaande wederzijdse rechtshulp in strafzaken, en voorts op de overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie. Ook stelt de rechtbank vast dat het verzoek van de bevoegde autoriteiten is uitgegaan en dat er geen imperatieve weigeringsgronden ex artikel 552l Sv aanwezig zijn.
De vraag die de rechtbank (mede gelet op het aangevoerde ter zitting) moet beantwoorden is of er sprake is van dubbele strafbaarheid van de feiten waarvan [verdachte] in Duitsland wordt verdacht (artikel 552o Sv). Deze feiten zijn opgenomen in het besluit van 27 juni 2007 van de rechter van instructie van het Federale Gerechtshof van de Bondsrepubliek Duitsland, en als volgt omschreven:
Levering van vliegtuigmotoren voor het Iranese programma voor dragers: levering van in totaal 34 vliegtuigmotoren van het type L550E aan Iran, via de daartussen geschakelde Nederlandse [betrokkene 1], in de periode van 10 maart 2005 tot 18 oktober 2006.
Vooropgesteld wordt dat naar Duits recht sprake is van strafbaarheid van het leveren zonder vergunning van vliegtuigmotoren (van het type L550E) aan Iran. Bij de beoordeling van de strafbaarheid in Nederland van de aan [verdachte] verweten gedragingen zal de rechtbank (anders dan door de officier van justitie en namens de belanghebbende [betrokkene 1] naar voren gebracht) niet uitgaan van wetenschap en gedragingen van de rechtspersoon [betrokkene 1], nu wetenschap en gedragingen van [betrokkene 1] naar het oordeel van de rechtbank in dezen niet relevant zijn. Bij de beoordeling van de (materiële) strafbaarheid naar Nederlands recht dient naar het abstracte feit te worden gekeken: indien de verweten gedragingen (volgens de verdenking door [verdachte], in Duitsland gepleegd) waren gepleegd in Nederland, zouden deze gedragingen dan strafbaar zijn naar Nederlands recht? De verweten gedragingen dienen binnen de termen van een Nederlandse strafbepaling te vallen. De rechtbank zal nagaan of de in het rechtshulpverzoek voorkomende beschrijving van de door de verzoekende staat strafbaar gestelde gedraging de bestanddelen bevat van een in Nederland strafbaar gesteld feit. De rechtbank stelt vast dat in de periode van 10 maart 2005 tot en met 18 oktober 2006 (de periode zoals genoemd in het rechtshulpverzoek als periode waarin de verweten gedragingen van [verdachte] zouden hebben plaatsgevonden) naar Nederlands recht geen sprake was (zoals in de Bondsrepubliek Duitsland) van een algemene strafbaarstelling van het leveren van goederen zonder vergunning aan Iran. Ook was geen sprake van algemene strafbaarheid van het leveren van vliegtuigonderdelen zonder vergunning naar Iran.
Het door de officier van justitie ingenomen standpunt dat sprake is van strafbaarheid van het leveren aan Iran - zonder vergunning - van vliegtuigmotoren van het type L550E op grond van artikel 4 lid 1 van de Regeling, volgt de rechtbank niet. Het betreft hier een geclausuleerde strafbaarstelling, in die zin dat er slechts dan niet mag worden geleverd aan Iran zonder vergunning, indien hiervan mededeling vooraf is gedaan. Niet is gebleken dat het ministerie van Economische Zaken in Nederland in de onderhavige periode van 10 maart 2005 tot en met 18 oktober 2006 dergelijke mededelingen aan leveranciers van vliegtuigonderdelen heeft gedaan. De mededeling gedaan aan [betrokkene 1] op 13 december 2005 ziet niet op motoren van het type L550E, maar op motoren van het type Zanzottera. Niet relevant is of motoren van dit type soortgelijk zijn aan motoren van het type L550E, nu de mededeling niet vermeldt dat ook soortgelijke motoren onder de vergunningplicht vallen.
Ook de door de officier van justitie genoemde beschikking van 29 september 2006 is niet een dergelijke mededeling, nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, er niet vanuit gaat dat de genoemde vliegtuigmotoren van het type L550E onder de in deze beschikking genoemde goederen vallen. (De rechtbank verwijst daarvoor ook naar de in het dossier opgenomen brief van de Belastingdienst, douane Rotterdam/kantoor Laan op Zuid, van 22 januari 2007, opgesteld door [betrokkene 2] en [betrokkene 3], gericht aan [betrokkene 4] van de Fiod, waarin gesteld wordt: "motoren van luchtvaartuigen worden ingedeeld onder post 8407".) De strafbaarheid van de gedragingen kan derhalve niet worden gestoeld op artikel 4 lid 1 van de Regeling, noch op artikel 4 lid 4 van de Regeling (juncto artikel 1 lid 1 van de WED). Aan de rechtbank is geen andere strafbepaling bekend geworden waarop de strafbaarheid van de gedragingen in de genoemde periode kan worden gebaseerd.
De aan [verdachte] verweten gedragingen vallen derhalve niet binnen de termen van een Nederlandse strafbepaling; er is geen sprake van dubbele strafbaarheid. Uit het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van strafbaarheid van de verweten gedraging in de genoemde periode naar Nederlands recht, volgt dat door de rechter-commissaris ten onrechte is besloten tot een doorzoeking over te gaan. De rechtbank is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat de inbeslagneming van de stukken van overtuiging onrechtmatig is geweest. Het gevraagde verlof zal dan ook worden geweigerd."