ECLI:NL:HR:2009:BI7304

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13065 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsvervolging in het kader van de Flora- en Fauna Wet met betrekking tot het beheer van een eendenkooi

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, waarin de verdachte werd vervolgd voor het beheer van een eendenkooi. De verdachte, geboren in 1936 en wonende te [woonplaats], had een overeenkomst met Staatsbosbeheer voor het onderhoud van de kooi. De Hoge Raad beoordeelt of het Hof terecht heeft vastgesteld dat er sprake was van een overeenkomst tot aanneming van werk in plaats van een pachtovereenkomst. De verdachte stelde dat hij op basis van informatie uit het verenigingsblad van de KNJV een vangkooi had geplaatst en dat hij de kooi als hobby onderhield. De Advocaat-Generaal concludeerde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht voor de verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk is en verwerpt het beroep. De uitspraak is gedaan op 15 september 2009, waarbij de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, maar dit heeft geen gevolgen voor de beslissing.

Uitspraak

15 september 2009
Strafkamer
nr. 07/13065 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, Economische Kamer, van 22 juni 2007, nummer 24/000850-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1936, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B. Korvemaker, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad zal constateren dat de redelijke termijn is overschreden en tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het verweer strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging, en klaagt daarbij in het bijzonder over de vaststelling van het Hof dat sprake was van aanneming van werk in plaats van een pachtovereenkomst ondanks hetgeen door en namens de verdachte terzake naar voren is gebracht.
2.2. In de conclusie van de Advocaat-Generaal zijn de bewezenverklaring, de verwerping van het verweer en de relevante wettelijke bepalingen weergegeven.
2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"(...)
Verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik ben lid van de jagersvereniging KNJV. In het verenigingsblad van de KNJV was vermeld dat zwarte kraaien gevangen mochten worden. Op grond van die informatie heb ik een vangkooi geplaatst.
Ik ben kooiker. Ik houd de kooi die mijn vader vroeger hield. Daarvoor was ik in dienst van Staatsbosbeheer. De eendenkooi is eigendom van Staatsbosbeheer. Sinds de jaren negentig behoort het houden van de kooien niet meer tot de kerntaak van Staatsbosbeheer. Namens Staatsbosbeheer is mij meegedeeld dat ik de kooi mocht onderhouden. Het houden van de kooi is mijn hobby.
Op 1 januari 1993 heb ik met Staatsbosbeheer een overeenkomst afgesloten. Ik ontvang geld van Staatsbosbeheer ten behoeve van onderhoudswerkzaamheden aan de kooi. De gevangen eenden mag ik zelf houden.
De raadsman vult aan, zakelijk weergegeven:
De overeenkomst met Staatsbosbeheer was gesloten voor de duur van tien jaren en is daarna stilzwijgend verlengd. Het betreft een 'overeenkomst tot aanneming van werk'. Verdachte is gebruiker van de kooi. (...)"
2.4. Het middel faalt omdat het oordeel van het Hof dat het beheer van de eendenkooi door de verdachte geschiedde op basis van een overeenkomst tot het aannemen van werk, gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door en namens de verdachte is aangevoerd, niet onbegrijpelijk is.
2.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke geldboete van tweehonderd euro, subsidiair vier dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 15 september 2009.