ECLI:NL:HR:2009:BI7132

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12668
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsdaad en aansprakelijkheid van de Staat voor schade door niet-nakoming van beslagbevel

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om een onrechtmatige overheidsdaad en de aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden voor schade die is ontstaan door het niet-nakomen van een bevel tot opheffing van beslag. De zaak betreft een rechtshulpverzoek aan het Verenigd Koninkrijk in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar een verdachte, [betrokkene 1], die in Nederland was veroordeeld voor internationale handel in verdovende middelen. De Metropolitan Police had op verzoek van de Nederlandse autoriteiten beslag gelegd op het 'Excelsior Hotel' in Brighton, dat eigendom was van Newbay Enterprises Ltd. Na een rechtszaak in Nederland werd het beslag opgeheven, maar de Engelse autoriteiten hadden het hotel inmiddels verkocht en een deel van de opbrengst ingehouden voor kosten. Newbay vorderde de Staat tot betaling van het niet uitbetaalde gedeelte van de verkoopopbrengst, stellende dat de Staat onrechtmatig handelde door niet te voldoen aan de beschikking van de rechtbank Breda die de teruggave van het in beslag genomen goed had gelast.

De Hoge Raad oordeelde dat de Staat aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door het niet-nakomen van het bevel, ongeacht het feit dat de Engelse autoriteiten het goed in overeenstemming met hun recht hadden verkocht. De Hoge Raad benadrukte dat de aansprakelijkheid van de Staat niet vermindert door het feit dat de Engelse autoriteiten handelden in het kader van hun eigen rechtsstelsel. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de Staat en veroordeelde deze in de proceskosten, waarbij de kosten aan de zijde van Newbay werden begroot op € 5.987,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest bevestigt de verantwoordelijkheid van de Staat voor schade die voortvloeit uit het niet naleven van rechterlijke bevelen, zelfs wanneer buitenlandse autoriteiten betrokken zijn.

Uitspraak

18 september 2009
Eerste Kamer
07/12668
RM/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders,
t e g e n
NEWBAY ENTERPRISES LTD.,
gevestigd te Croydon, Surrey, Engeland,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Staat en Newbay.
1. Het verloop van het geding
De Hoge Raad verwijst naar zijn tussenarrest van 30 mei 2008, LJN BC5012 NJ 2008, 311, voor het daaraan voorafgegane verloop van het geding. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad de incidentele vordering van Newbay tot onvoorwaardelijke voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis van de voorzieningenrechter van 5 januari 2005 afgewezen.
Vervolgens is de (hoofd)zaak voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt in het principaal cassatieberoep tot vernietiging van het bestreden arrest van 9 augustus 2007 en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof en in het incidenteel cassatieberoep tot verwerping daarvan.
De advocaat van Newbay heeft op 19 juni 2009 op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten in cassatie
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Newbay is een in Londen gevestigde vennootschap waarvan de aandelen worden gehouden door vier gebroeders [achternaam] (hierna ook: de broers). Drie van hen zijn ook bestuurder van deze vennootschap. Tegen één van hen, [betrokkene 1], is in september 1997 in Nederland een gerechtelijk vooronderzoek geopend in verband met verdenking van, onder meer, internationale handel in verdovende middelen. [betrokkene 1] is in Nederland aangehouden. Het strafrechtelijk onderzoek heeft geresulteerd in zijn onherroepelijk geworden veroordeling tot levenslange gevangenisstraf bij arrest van het gerechtshof te `s-Hertogenbosch van 30 juli 2002.
(ii) In het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek ter vaststelling van het door deze verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de officier van justitie te Arnhem op 17 maart 1998 een rechtshulpverzoek aan het Verenigd Koninkrijk gedaan. Dit strekte tot het doen van huiszoeking ter inbeslagneming in (onder meer) het `Excelsior Hotel' te Brighton. Naar aanleiding van dit rechtshulpverzoek heeft de Metropolitan Police op 27 maart 1998 huiszoeking ter inbeslagneming verricht en conservatoir beslag gelegd, ook op het hotel zelf.
(iii) Op 8 april 1998 heeft een rechter in de High Court of Justice, Queens Bench Division, ten behoeve van de Staat der Nederlanden een zgn. restraint order afgegeven. Deze behelsde een verbod aan Newbay en haar directeuren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] om bepaalde vermogensbestanddelen, waaronder het hotel, te vervreemden of te bezwaren. Ook werd een Receiver benoemd om (onder meer) het hotel te beheren.
(iv) Een beklag van [betrokkene 1] op grond van art. 552a Sv tegen de inbeslagneming is ongegrond verklaard.
(v) De Receiver heeft aanvankelijk de exploitatie van het hotel voortgezet, maar uiteindelijk de verkoop daarvan noodzakelijk geacht. De Engelse rechter die op 9 maart 2001 de Receiver toestemming tot deze verkoop gaf, heeft bepaald dat de Receiver 75% van de opbrengst onder zich diende te houden in afwachting van de uitkomst van de procedure tegen [betrokkene 1]. De resterende 25% van de opbrengst mocht door de Receiver worden gebruikt om daarop haar honorarium en de gemaakte kosten te verhalen. De opbrengst van de verkoop van het hotel bedroeg £ 1.275.490,20.
(vi) Newbay en de broers hebben beklag gedaan tegen de inbeslagneming op de voet van art. 552a Sv bij de rechtbank Breda. Dit beklag is gegrond bevonden; de rechtbank heeft bij beschikking van 1 juli 2003 de opheffing van het beslag bevolen, met een last tot teruggave van het inbeslaggenomene aan de rechthebbende. De beschikking van de rechtbank is in zoverre onherroepelijk geworden. Aan de beschikking lag ten grondslag, kort samengevat, dat naar toentertijd geldend recht (zie HR 9 januari 1996, nr. 3248, NJ 1998, 591) een strafvorderlijk conservatoir beslag niet kon worden gelegd op onroerende zaken van derden, zodat het beslag een wettelijke grondslag ontbeerde.
(vii) Naar aanleiding van deze beslissing heeft de officier van justitie op 4 augustus 2003 door middel van een nieuw rechtshulpverzoek de Britse autoriteiten verzocht de opbrengst van het (inmiddels verkochte) hotel uit te betalen aan de rechthebbende, Newbay.
(viii) De High Court heeft op 17 maart 2004 door een zgn. variation order de Receiver last gegeven het restant van de opbrengst van het hotel uit te betalen aan Newbay, na aftrek van het honorarium van de Receiver en de door haar gemaakte kosten. Daarbij werd tevens inhouding gelast van 1/3 gedeelte van het nog aanwezige gedeelte van de verkoopopbrengst in verband met, kort gezegd, een in Engeland aanhangige strafzaak tegen één van de andere broers [achternaam].
(ix) De Receiver heeft naar aanleiding van deze variation order een bedrag van £ 693.528,99 (2/3 deel van 75% van de verkoopopbrengst, vermeerderd met de daarop gekweekte rente) aan Newbay uitbetaald.
2.2 In dit kort geding hebben Newbay, die stelt eigenares te zijn van het hotel, en de broers, kort samengevat, veroordeling van de Staat gevorderd tot voldoening van het niet door de Receiver aan hen uitbetaalde gedeelte van de verkoopopbrengst van het hotel. De vordering was erop gebaseerd dat de Staat onrechtmatig handelt door niet onverkort uitvoering te geven aan de hiervoor in 2.1 onder (vi) vermelde beschikking van de rechtbank Breda. De voorzieningenrechter heeft de Staat veroordeeld tot betaling van £ 300.000,-- aan Newbay - de vordering van de broers werd afgewezen - als voorschot op hetgeen de Staat haar is verschuldigd. Daarbij werd geen rekening gehouden met de hiervoor in 2.1 onder (viii) vermelde variation order, maar uitsluitend met het achterhouden van 25% van de opbrengst door de Receiver voor honorarium en kosten. Het hof heeft het beroep van de Staat tegen dit vonnis verworpen.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.1 Onderdeel 1 van het hiertegen gerichte middel houdt in de aanhef daarvan de klacht in dat het hof de vordering ten onrechte heeft beoordeeld naar Nederlands recht. Het beslag is immers door de Engelse autoriteiten gelegd op een in Engeland gelegen hotel met inachtneming van Engels recht. In dit licht kan de hiervoor in 2.1 onder (vi) aangehaalde beschikking van de rechtbank Breda niet anders worden uitgelegd dan dat zij (slechts) de verplichting aan de Staat oplegt de Engelse autoriteiten te berichten dat het rechtshulpverzoek wat betreft het beslag op het hotel wordt ingetrokken/gewijzigd. Aan deze verplichting heeft de Staat voldaan.
3.2.1 Deze klacht treft geen doel. Weliswaar is op zichzelf juist dat het onderhavige beslag werd beheerst door het recht van het forum arresti, dat wil zeggen door het Engelse recht, maar het hof had niet over (de geldigheid van) het beslag te oordelen, maar over de hiervoor in 2.2 weergegeven vordering in samenhang met de beschikking van de rechtbank Breda. De beoordeling daarvan diende te geschieden naar Nederlands recht.
3.2.2 Voor zover de klacht over de uitleg van de onderhavige beschikking mede zelfstandige betekenis heeft, faalt zij. De rechtbank Breda heeft in het dictum van haar beschikking de teruggave van het in beslag genomene aan de rechthebbende gelast. Noch de bewoordingen waarin het dictum is gesteld, noch de beschikking in haar geheel gelezen, geven enige steun aan de beperkte uitleg die de Staat aan deze beslissing geeft.
3.3.1 De Staat is uit onrechtmatige daad aansprakelijk als hij de hem bij dit bevel opgelegde verplichting niet nakomt en is deswege aansprakelijk voor de als gevolg van deze niet-nakoming geleden schade (vgl. HR 29 januari 1999, LJN ZC2832, NJ 1999, 415). Aan deze aansprakelijkheid kan niet afdoen dat de Staat, zoals hij heeft gesteld, geen verwijt treft dat hij dit bevel niet kan nakomen omdat de Engelse autoriteiten in overeenstemming met Engels recht het hotel hadden verkocht, aangezien de buitenlandse autoriteiten en de Nederlandse staat in zoverre als een eenheid hebben te gelden nu de buitenlandse autoriteiten bij (de afwikkeling van) het beslag hebben gehandeld ter uitvoering van het door de Staat tot hen gerichte rechtshulpverzoek.
3.3.2 De als gevolg van de niet-nakoming van het bevel geleden schade zal in beginsel volledig moeten worden vergoed. Waar het hotel niet meer, overeenkomstig het bevel vrij van strafrechtelijk verhaalsbeslag, aan Newbay ter beschikking kan worden gesteld, komt in het onderhavige geval in beginsel voor vergoeding aan Newbay in aanmerking het bedrag van de verkoopopbrengst van het hotel, waarvan (naar hiervoor in 2.1 onder (vii) is vermeld) door de officier van justitie aan de Engelse autoriteiten ook uitbetaling is verzocht. Dit betekent dat het geschil tussen partijen zich erop toespitst of het hof terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat het feit dat de Receiver niet de gehele koopsom van het hotel aan Newbay heeft uitbetaald, maar - om de voormelde reden - 25% daarvan heeft achtergehouden, voor rekening van de Staat komt.
3.3.3 Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat naar in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van de Staat komt dat de Receiver 25% van de opbrengst van het hotel heeft achtergehouden. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd. Daarbij heeft het hof betekenis kunnen toekennen aan de omstandigheid dat ook in rechtstreeks door art. 11 van het Besluit in beslag genomen voorwerpen beheerste gevallen strafrechtelijk beslag onder derden en teruggave van (de opbrengst van) inbeslaggenomen voorwerpen aan derden geschiedt zonder kosten voor degene bij wie het voorwerp in beslag genomen is.
3.3.4 Op het voorgaande stuiten de in onderdeel 1 geformuleerde klachten af.
3.4 De onderdelen 2-6 van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5 Het vorenoverwogene brengt mee dat de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, niet is vervuld, zodat dit buiten behandeling blijft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Staat in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Newbay begroot op € 5.987,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 18 september 2009.