ECLI:NL:HR:2009:BI7089
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel in het strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een vordering tot ontneming van een bedrag van € 5.940,- dat door de betrokkene zou zijn verkregen uit een inbraak in een woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. De betrokkene, geboren in 1975, had ten tijde van de aanzegging geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. De vordering was ingesteld door de betrokkene zelf, die werd bijgestaan door advocaten mr. J.L.A.M. le Cocq d'Armandville en mr. W. van Veen. De Advocaat-Generaal Knigge had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die op 4 januari 2008 had geoordeeld over de ontnemingsvordering.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof, dat er voldoende aanwijzingen waren dat de betrokkene betrokken was bij de diefstal van € 3.000,- uit de woning, niet onjuist of onbegrijpelijk was. De Hoge Raad nam daarbij in overweging dat de bewijsmiddelen, waaronder een proces-verbaal van politie en een ontnemingsrapport, aantoonden dat het bedrag van € 3.000,- in hetzelfde geldkistje zat als de bankpas die kort na de diefstal was gebruikt voor het pinnen van geld. Dit leidde tot de conclusie dat de betrokkene financieel voordeel had genoten uit de diefstal.
De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het Hof, waarbij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 2.970,- werd vastgesteld. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de betrokkene niet tot cassatie konden leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.