ECLI:NL:HR:2009:BI7089

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00192 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een vordering tot ontneming van een bedrag van € 5.940,- dat door de betrokkene zou zijn verkregen uit een inbraak in een woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. De betrokkene, geboren in 1975, had ten tijde van de aanzegging geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. De vordering was ingesteld door de betrokkene zelf, die werd bijgestaan door advocaten mr. J.L.A.M. le Cocq d'Armandville en mr. W. van Veen. De Advocaat-Generaal Knigge had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die op 4 januari 2008 had geoordeeld over de ontnemingsvordering.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof, dat er voldoende aanwijzingen waren dat de betrokkene betrokken was bij de diefstal van € 3.000,- uit de woning, niet onjuist of onbegrijpelijk was. De Hoge Raad nam daarbij in overweging dat de bewijsmiddelen, waaronder een proces-verbaal van politie en een ontnemingsrapport, aantoonden dat het bedrag van € 3.000,- in hetzelfde geldkistje zat als de bankpas die kort na de diefstal was gebruikt voor het pinnen van geld. Dit leidde tot de conclusie dat de betrokkene financieel voordeel had genoten uit de diefstal.

De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het Hof, waarbij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 2.970,- werd vastgesteld. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de betrokkene niet tot cassatie konden leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

22 december 2009
Strafkamer
nr. 08/00192 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 4 januari 2008, nummer 21/003770-06, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze hebben mr. J.L.A.M. le Cocq d'Armandville en mr. W. van Veen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel richt zich tegen de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting. Het klaagt onder meer dat het Hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel mede heeft gebaseerd op de diefstal van een geldkistje met daarin € 3.000,-- terwijl uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de betrokkene daarbij betrokken is geweest.
2.2.1. Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 3.939,66 en tot oplegging van een zelfde bedrag als verplichting tot betaling aan de Staat. Bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg heeft de officier van justitie de schatting en het bedrag dat aan veroordeelde dient te worden opgelegd als verplichting tot betaling aan de Staat verminderd tot € 2.439,66. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel overeenkomstig het oordeel van de rechtbank wordt geschat op € 850,-- en dat aan veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag van € 850,--.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 8 september 2006 (parketnummer 06-580232-05) terzake van vermogensdelicten veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten.
Voor de schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vindt het hof aansluiting bij de door [verbalisant 1], rechercheur van politie, opgemaakt ontnemingsrapportage.
Uit voornoemde rapportage en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep laat het voordeel zich als volgt berekenen:
Zaak 6 (feit 4 van het veroordelend vonnis): Inbraak in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. Bij deze inbraak werd weggenomen een geldkist met daarin € 3.000,-- aan contant geld. Daarnaast werd ook een bankpas met bijbehorende pincode weggenomen. Met deze bankpas werd op diverse plaatsen geld gepind voor een totaalbedrag van € 2.940,--. Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel is € 5.940,--. Het hof gaat er van uit dat deze diefstal door twee personen is gepleegd.
Het hof acht het aannemelijk dat veroordeelde de buit heeft gedeeld met zijn mededader - nu er over een andere verdeling geen aanwijzing is - en schat daarom zijn hieruit wederrechtelijk verkregen voordeel op € 2.970,--."
2.2.2. Het Hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel onder meer ontleend aan de volgende bewijsmiddelen:
a. het vonnis van de Rechtbank te Zutphen van 31 januari 2006, gewezen in de strafzaak tegen de betrokkene, voor zover inhoudende:
"Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
4.
hij op tijdstippen in de periode van 8 januari 2005 tot en met 9 januari 2005 in nader te noemen gemeenten (en op nader te noemen locaties) telkens tezamen en in vereniging met een ander telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen een hoeveelheid (nader te noemen) geld (in totaal 2940 euro), telkens toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededader telkens het weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, immers hebben verdachte en zijn mededader een gestolen bankpas op naam van [slachtoffer] (en waartoe zij aldus niet bevoegd waren om deze pas te gebruiken), door de pin-/betaalautomaat gehaald en/of gevoerd en/of laten halen/voeren en een aan de rechtmatige houder van die pas opgegeven (geheime) pincode ingetoetst;
Gemeente: Datum en tijdstip: Locatie: Bedrag(en)
Harderwijk 08/01/05 (18.50) geldautomaat 1000 euro
Smeepoortstraat
(SNS-bank)
en
Lelystad 08/01/05 (19.31) [A] 300 euro
en
Lelystad 08/01/05 (19.36) [A] 400 euro
en
Lelystad 08/01/05 (19.46) [B] 400 euro
en
Lelystad 08/01/05 (19.54) [B] 500 euro
en
Lelystad 08/01/05 (20.21) [B] 250 euro
en
Harderwijk 09/01/05 (00.03) geldautomaat 90 euro
Smeepoortstraat
(SNS-bank)"
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik doe aangifte van inbraak. De weggenomen goederen behoren mij in eigendom toe. Niemand had het recht of de toestemming de goederen weg te nemen, noch om zich dit toe te eigenen.
Op 7 januari 2005, rond 19.00 uur verlieten we de woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. De woning sloten we met slot en sleutel af en lieten deze in goede orde achter. Op 8 januari 2005 kwamen we weer bij onze woning en zagen dat er was ingebroken.
Weggenomen is onder meer een afgesloten zilverkleurig geldkistje met daarin onder andere: € 3.000,-- (aan papiergeld), bankpasjes van de SNS-bank en de pincodes van deze pasjes."
c. een ontnemingsrapport van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende:
"Zaak 6: Inbraak woning, [a-straat 1] te [plaats]
Bij deze inbraak werd weggenomen een geldkist met daarin € 3.000,-- aan contant geld. Daarnaast werd ook een bankpas met de bijbehorende pincode weggenomen. Met deze bankpas werd op diverse plaatsen gepind voor een totaal van € 2.940,--.
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 3.000,--
€ 2.940,-- +
€ 5.940,--
Daar er van uit wordt gegaan dat de diefstal door twee personen is gepleegd, danwel dat zij er medeplichtig aan zijn geweest, kan de berekening per persoon worden geschat op € 2.970,--."
2.3. In 's Hofs onder 2.2.1 weergegeven overweging ligt besloten zijn oordeel dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene ook betrokken was bij de als soortgelijk feit in de zin van art. 36e, tweede lid, Sr aan te merken diefstal van het ontvreemde bedrag van € 3.000,-- uit de woning aan de [a-straat] te [plaats] en ook uit dat feit financieel voordeel heeft genoten. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de hiervoor onder 2.2.2 sub b en c weergegeven bewijsmiddelen inhouden dat het bedrag van € 3.000,-- in hetzelfde geldkistje zat als waarin zich de bankpas bevond, welke bankpas kort na de diefstal van het geldkistje gebruikt is bij de diefstal van een geldbedrag met die bankpas, waarvoor de betrokkene tot straf is veroordeeld.
2.4. De klacht faalt.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, J. de Hullu, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 december 2009.