ECLI:NL:HR:2009:BI7044
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
De juridische implicaties van katvangers in het verkeersrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 september 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1971 en wonende te [woonplaats], was aangeklaagd voor snelheidsovertredingen met een motorvoertuig, gekentekend [AA-00-BB]. De kern van de zaak draaide om de vraag of de verdachte als eigenaar of houder van het voertuig kon worden aangemerkt, gezien zijn rol als katvanger. De verdediging stelde dat de verdachte niet als eigenaar of houder kon worden beschouwd, omdat hij slechts als katvanger fungeerde. Het Hof had echter geoordeeld dat de verdachte, door zijn medewerking aan de vervuiling van het kentekenregister, wel degelijk als eigenaar of houder moest worden aangemerkt.
De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting van het Hof onjuist was. De wettelijke bedoeling van artikel 1, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 houdt in dat de zinsnede "tenzij anders blijkt" ruimte biedt voor tegenbewijs, ook in gevallen waarin de verdachte als katvanger optreedt. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de bewijsvoering omtrent het eigenaar- of houderschap van motorrijtuigen, vooral in situaties waarin de verdachte als katvanger optreedt. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de Wegenverkeerswet en de verantwoordelijkheden van kentekenhouders.