ECLI:NL:HR:2009:BI7015
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Verkennend onderzoek en de toepassing van artikel 126gg Wetboek van Strafvordering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Moszkowicz. De zaak betreft een verkennend onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van artikel 126gg van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte betoogde dat het onderzoek niet conform de wettelijke vereisten had plaatsgevonden, omdat er geen bevel van de Officier van Justitie was gegeven. Het Hof had dit verweer verworpen, wat de verdachte in cassatie aanvocht.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof, dat er geen sprake was van een verkennend onderzoek in de zin van artikel 126gg Sv, niet onjuist of onbegrijpelijk was. De Hoge Raad benadrukte dat het verkennend onderzoek niet onder de opsporingsbevoegdheden valt en dat het doel ervan is om gegevens te verzamelen zonder dat er sprake hoeft te zijn van een verdenking van een specifiek misdrijf. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak echter wel voor wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden. De geldboete werd verlaagd naar € 42.750,-.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak van een bevel van de Officier van Justitie voor het uitvoeren van een verkennend onderzoek en verduidelijkt de grenzen van dit type onderzoek in het strafrecht. De zaak onderstreept ook het belang van de redelijke termijn in strafprocedures, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).