ECLI:NL:HR:2009:BI5106

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
42483
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toelaatbaarheid van pleitnota's en de gevolgen voor de verdediging in belastingzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar dit bezwaar werd door de Inspecteur afgewezen. Het Hof had het beroep van de belanghebbende tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij hij werd bijgestaan door mr. J.J. Vetter, advocaat te Amsterdam.

De Hoge Raad oordeelde dat de belanghebbende in zijn verdediging was geschaad door de uitvoerige pleitnota die door de Inspecteur was overgelegd. De pleitnota, die 18 bladzijden telde, bevatte niet alleen een reactie op de eerder door de belanghebbende ingediende pleitnota, maar ook gedetailleerde informatie over bewijsstukken die al in het geding waren gebracht. De Hoge Raad vond het oordeel van het Hof dat de belanghebbende adequaat had kunnen reageren op de pleitnota van de Inspecteur niet begrijpelijk, omdat de inhoud van de pleitnota niet voldoende was gemotiveerd.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en werd het griffierecht van € 103 vergoed aan de belanghebbende. De Hoge Raad benadrukte dat het verwijzingshof moet beoordelen of de belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor de kosten van het geding voor het Hof.

Uitspraak

nr. 42.483
29 mei 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 juli 2005, nr. P04/3059, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.J. Vetter, advocaat te Amsterdam.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Cassatiemiddel V richt zich tegen onderdeel 5.6 van 's Hofs uitspraak.
3.2. De Inspecteur heeft ter zitting bij pleidooi een pleitnota voorgedragen en overgelegd van 18 bladzijden, waarbij hij niet alleen ingaat op de inhoud van de tevoren door belanghebbende toegezonden pleitnota, maar ook in detail ingaat op bewijsstukken die eerder door belanghebbende in het geding waren gebracht. Gelet op de inhoud van de pleitnota is, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk 's Hofs oordeel in onderdeel 5.6 dat hetgeen door de Inspecteur bij pleidooi is aangevoerd niet van dien aard is dat belanghebbende daarop ter zitting niet adequaat heeft kunnen reageren. Voorts heeft het Hof dienaangaande geoordeeld dat het pleidooi van de Inspecteur geen nieuwe feiten of stellingen bevat. Dat oordeel vindt geen steun in de inhoud van de pleitnota. Daarmee komt tevens de grondslag te ontvallen aan de daaraan door het Hof verbonden gevolgtrekking dat belanghebbende daarom niet in zijn verdediging is geschaad.
3.3. 's Hofs oordeel aan het slot van onderdeel 5.6 dat het niet tot een ander oordeel zou zijn gekomen in het geval het geen acht zou hebben geslagen op de pleitnota, is evenmin begrijpelijk. Uit de uitspraak blijkt namelijk niet dat de aan onderdeel 5.6 voorafgaande motivering ook voor dat geval heeft te gelden.
3.4. Gelet op het vorenstaande slaagt cassatiemiddel V. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor onderzoek van de zaak in volle omvang. De overige middelen behoeven geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 103, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.J.J. van Maanen als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2009.