26 mei 2009
Strafkamer
nr. 01411/07 Hs
SM
Hoge Raad der Nederlanden
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 30 oktober 2006, nummer 21/005026-05, ingediend door mr. J.G. Kalk, advocaat te Groenlo, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsvrouwe.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft de aanvrager ter zake van 1. "openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen" 2. "bedreiging met zware mishandeling" en 3. "diefstal" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk, een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 uren, en een taakstraf, bestaande uit een leerstraf voor de duur van 26 uren.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De aanvrage heeft uitsluitend betrekking op de veroordeling ter zake van feit 1.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef.
3. Achtergrond van de aanvrage
Aan de aanvrage is gehecht een brief van 13 maart 2007 van het Arrondissementsparket Zutphen gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaats gevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC8789, NJ 2008, 591).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1.1. Ten laste van de aanvrager heeft het Hof onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen op of omstreeks 04 juli 2004, te Ruurlo, met een ander of anderen, op of aan ondergenoemde openbare weg(en) openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen ondergenoemde goederen, welk geweld telkens bestond uit het slaan met een moker tegen een of meer ruiten en/of autoruit(en) en/of het gooien van stenen tegen een of meer ruiten en/of autoruiten, immers heeft hij verdachte -
a) op of aan de openbare weg, de Dorpsstraat, openlijk in vereniging geweld gepleegd tegen ruiten van café de Keizerskroon en
b) op of aan de openbare weg, het Kerkplein, openlijk in vereniging geweld gepleegd tegen een ruit van de woonwinkel van de Woonklavier en
c) op of aan de openbare weg, [a-straat], openlijk in vereniging geweld gepleegd tegen ruiten van het Kruisgebouw en
d) op of aan de openbare weg, [a-straat], openlijk in vereniging geweld gepleegd tegen een ruit van een personenauto (Fiat Uno) en
e) op of aan de openbare weg, [a-straat], openlijk in vereniging geweld gepleegd tegen een ruit van een personenauto (Suzuki Swift) en
f) op of aan de openbare weg, [a-straat], openlijk in vereniging geweld gepleegd tegen een ruit van een personenauto (Toyota Corolla) en
g) op of aan de openbare weg, de [b-straat], openlijk in vereniging geweld gepleegd tegen een ruit en dak van een personenauto (Citroen Xsara Picasso) en
h) op of aan de openbare weg, de [b-straat], openlijk in vereniging geweld gepleegd tegen een ruit van een personenauto (Ford Fiesta)."
5.1.2. Het Hof heeft volstaan met een arrest waarin de gebezigde bewijsmiddelen niet zijn opgenomen. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde - zakelijk weergegeven - het volgende worden afgeleid.
(i) De opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben het volgende gerelateerd. Op 4 juli 2004 omstreeks 03.15 uur werd telefonisch aan de meldkamer medegedeeld dat mogelijk een poging tot inbraak plaatsvond in het zalencomplex aan de Dorpsstraat 15 te Ruurlo. De melder deelde mede dat hij zojuist twee mannen had gezien die in de richting van de [b-straat] waren weggelopen. Ter plaatse gekomen zagen de verbalisanten dat een glazen toegangsdeur en een ruit van het zalencentrum "Keizerskroon" waren vernield.
Even later kwam een melding binnen van een vernieling aan het Kerkplein 20 te Ruurlo. Aldaar gekomen bleek een thermopane ruit ingegooid met een klinker. Een bewoner deelde mede dat hij omstreeks 03.00 uur een geluid had gehoord. Volgens hem hadden twee mannen tot twee keer toe een steen tegen de ruit gegooid. Omstreeks 03.27 uur werd door een getuige, [getuige 1], gezien dat twee jongens, de een wat langer dan de andere, met een moker sloegen op twee auto's die geparkeerd stonden aan de [b-straat] te Ruurlo. Hierna zag de getuige beide mannen verdwijnen bij een woning aan de [b-straat], waarvan zij vermoedde dat zij daar naar binnen waren gegaan.
In de [b-straat] zagen de verbalisanten dat twee geparkeerde personenauto's, een Citroen met kenteken [AA-00-BB], en een Ford Fiësta met kenteken [CC-00-DD], waren vernield.
Bij onderzoek bleek dat de woning waarover de getuige had gesproken het perceel [b-straat 2] te Ruurlo betrof. Omstreeks 03.45 uur hebben opsporingsambtenaren aangebeld bij dit perceel. De deur werd opengedaan door de aanvrager. Hij verkeerde sterk onder invloed van alcoholhoudende drank. Voorts zagen de opsporings-ambtenaren dat hij wondjes had aan zijn hand. Na te hebben aangebeld bij de naastgelegen woning, werd de deur geopend door [betrokkene 1]. Hij verklaarde samen met de aanvrager te zijn thuisgekomen van een bezoek aan het café van [betrokkene 2]. Ook [betrokkene 1] verkeerde sterk onder invloed van alcoholhoudende drank. Bij navraag bij het bedoelde café bleek dat de beide mannen daar omstreeks 02.15 uur waren vertrokken. Terwijl de opsporingsambtenaren met beide personen op straat stonden te praten, is [betrokkene 1] door een getuige nagenoeg herkend als de persoon die zij met een moker met een lange steel van circa een meter op de auto's heeft zien slaan. Zij herkende hem onder meer aan zijn postuur en zijn manier van lopen.
Voorts werd via de meldkamer bekend dat aan [a-straat] te Ruurlo diverse ruiten waren ingeslagen van een gebouw en drie auto's waren vernield. De vernielingen zijn vermoedelijk begonnen bij het gebouw van de Woonklavier aan het Kerkplein en hebben achtereenvolgens plaatsgevonden aan de Keizerskroon, aan een gebouw aan [a-straat], aan de auto's geparkeerd aan [a-straat] en de auto's geparkeerd aan de [b-straat], net naast de woningen van de aanvrager en [betrokkene 1]. (Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina's 37-41).
(ii) De aangever [betrokkene 3] heeft verklaard dat op 4 juli 2004 tussen 02.15 uur en 03.30 uur twee ruiten van café/restaurant "De Keizerskroon", gevestigd aan de Dorpsstraat 15 te Ruurlo zijn vernield, vermoedelijk door inslaan met een voorwerp of intrappen. (Proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina's 32-33).
De aangever [betrokkene 4] heeft verklaard dat hem door de politie is meegedeeld dat op 4 juli 2004 tussen 02.45 uur en 03.30 uur een ruit van de winkel van de Woonklavier aan het Kerkplein 20 te Ruurlo is vernield, waarschijnlijk met een steen. (Proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina's 70-71).
De aangever [betrokkene 5] heeft verklaard dat hij op 4 juli 2004 omstreeks 04.00 uur erop attent is gemaakt dat de ramen van het kruisgebouw van de Stichting Kruiswerk aan [a-straat 1] te Ruurlo waren vernield, vermoedelijk met een slagwapen. (Proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina's 83-84).
De aangever [betrokkene 6] heeft verklaard dat zij haar auto van het merk Suzuki Swift, met kenteken [EE-00-FF], onbeschadigd had geparkeerd aan [a-straat 1B] te Ruurlo en dat zij op 4 juli 2004 omstreeks 03.20 uur erop werd geattendeerd dat de auto was vernield. De linkerachterzijruit was, vermoedelijk met een slagwapen, ingeslagen. (Proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina's 93-94).
De aangever [betrokkene 7] heeft verklaard dat hij zijn auto van het merk Toyota Carolla, met kenteken [GG-00-HH] onbeschadigd had geparkeerd aan [a-straat 2] te Ruurlo, dat hij op 4 juli 2004 omstreeks 03.15 uur een doffe knal hoorde en dat bleek dat de achterruit van zijn auto was vernield. De achterruit was, vermoedelijk met een slagwapen, ingeslagen. (Proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina's 98-99).
De aangever [betrokkene 8] heeft verklaard dat zijn auto, een Citroen Xsara Picasso, met kenteken [AA-00-BB], geparkeerd aan de [b-straat] te Ruurlo is vernield. De voorruit is, waarschijnlijk met een moker, vernield en boven het rechtervoorportier zit een beschadiging. (Proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina's 103-104).
De aangever [betrokkene 9] heeft verklaard dat hij zijn auto, merk Ford, type Fiësta, met het kenteken [CC-00-DD] onbeschadigd had geparkeerd aan de [b-straat] te Ruurlo en dat hem op 4 juli 2004 werd medegedeeld dat de voorruit van de auto was vernield. Waarschijnlijk werd met een moker de voorruit ingeslagen. (Proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina's 117-118).
(iii) De aangever [betrokkene 10], wonende aan [a-straat 1] te Ruurlo, heeft het volgende verklaard. Op 4 juli 2004 omstreeks 03.15 uur hoorde hij een harde knal. Toen hij uit het raam keek zag hij twee manspersonen staan bij zijn auto, een Fiat Uno met kenteken [II-00-JJ], die stond geparkeerd voor zijn woning. Een van de mannen droeg een donkerkleurige baseballpet. Hij zag dat die man iets in zijn handen had wat leek op een stang/stok. Hij zag dat de man hiermee de achterruit van zijn auto insloeg. Hij zag dat beide mannen daarna wegliepen in de richting van de [b-straat].
(Proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina 88).
(iv) [getuige 1], verblijvende aan de [b-straat 1] te Ruurlo, heeft het volgende verklaard. Op 4 juli 2004 omstreeks 03.00 uur werd zij wakker van een bonkend geluid. Zij keek uit het raam en zag twee schimmen in de [b-straat] lopen. Zij zag de personen voor een auto staan en zag en hoorde dat hard tegen de zijkant van die auto werd gebeukt. Zij zag een slaanbeweging of trapbeweging van een zwart figuur die links achter de auto stond. Zij zag dat iemand met een grijze trui aan, links voor de auto, dreunen gaf. Daarna liepen beiden door naar een andere auto. Zij zag dat een persoon tegen de voorruit van die auto sloeg. Daarbij zag ze dat de man met de grijze trui een zware moker met een lange steel in zijn handen had. Beide personen liepen daarna de straat verder in. Vervolgens zag ze personen bij het eerste pand, schuin tegenover de woning waar zij zich bevond, aan de overzijde van de straat lopen. Naar haar idee waren dat die twee jongens. Daarop heeft zij de politie gebeld en verteld dat de mogelijke daders een woning schuin tegenover de [b-straat 1] waren ingegaan. De figuren die zij heeft gezien waren jonge mannen. Een man had een gedrongen postuur en droeg een donkergrijze trui en donkere broek. De tweede was wat langer en droeg een zwarte broek en zwarte trui of jas. Wat later zag en hoorde zij dat de politie bezig was. Zij zag twee opsporingambtenaren met een jonge man richting de vernielde auto's lopen. Zij kreeg het vermoeden dat dit de man met de grijze trui is geweest. Zij baseert dat op zijn manier van lopen en de wat bredere gestalte. Later heeft een opsporingsambtenaar aan haar een moker getoond. Naar haar overtuiging heeft die dezelfde lengte als die welke zij eerder heeft gezien. (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina's 45-46).
(v) De opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben het volgende verklaard. Op 4 juli 2004 omstreeks 05.15 uur is in de tuin achter perceel [b-straat 2] te Ruurlo, ter hoogte van een zich daar bevindend schuurtje, een moker voorzien van een houten steel met een lengte van ongeveer een meter aangetroffen. Na de inbeslagname werd de moker aan de getuige [getuige 1] getoond. Zij verklaarde dat de haar getoonde moker leek op de moker die een van beide mannen, die zij even tevoren had gezien, in zijn handen had gehad en waarmee op een geparkeerde auto was geslagen. Omstreeks 05.45 uur is op de [b-straat] naast de aldaar geparkeerde personenauto van het merk Citroen met kenteken [AA-00-BB], welke even tevoren was vernield, een gladde kiezelkei aangetroffen. Deze kei ontbrak bij een vijver/monument in het park op de hoek van [a-straat]. (Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 42).
(vi) De aanvrager, wonende aan de [b-straat 2] te Ruurlo, heeft het volgende verklaard. Op 3 juli 2004 omstreeks 22.00 uur is hij samen met zijn buurman [betrokkene 1] naar een café in Ruurlo gegaan. Zij zijn daar tot ongeveer 00.00 uur geweest. Vervolgens zijn ze naar café Noaber in Ruurlo, dat naast het gebouw van de woningbouw zit, gegaan. Zij hebben in deze cafés alcohol gedronken. Zij zijn omstreeks 02.00 uur uit café Noaber vertrokken. Zij zijn met zijn tweeën de Dorpsstraat ingelopen en via nog een straat naar de [b-straat] gelopen. Hij heeft een wondje aan zijn linkerhand, ten aanzien waarvan de verhorende verbalisanten hebben opgemerkt dat de aanvrager ter hoogte van zijn pols/duim een paar schrammen en een vleeswondje heeft. (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina's 48-50).
De aanvrager heeft voorts verklaard dat hij in de nacht van 3 juli 2004 op 4 juli 2004 een donkergrijze broek droeg en een zwart jack en dat aan de achterzijde van zijn woning zich in de tuin twee schuurtjes bevinden; een is van hem en een van [betrokkene 1]. (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina's 51-52). Hij droeg die nacht ook een zwarte baseballpet. (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina 56).
(vii) [betrokkene 1], wonende aan de [b-straat 3] te Ruurlo, heeft het volgende verklaard. Hij droeg hij in de nacht van 3 juli 2004 op 4 juli 2004 een zwart jack met een grijze baan op de mouw. Samen met de aanvrager heeft hij die nacht in cafés te Ruurlo alcohol gedronken. Hij is op 4 juli 2004 samen met de aanvrager vanaf café Noaber via de Dorpsstraat naar zijn huis gelopen. Hij is tussen ongeveer 03.15 uur en 03.30 uur naar bed gegaan. Hij is in het bezit van een moker met een steellengte van ongeveer een meter. (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina's 62-64).
(viii) De opsporingsambtenaar [verbalisant 2] heeft op 4 juli 2004 naar aanleiding van een melding over vernieling/beschadiging in de Dorpsstraat 15 te Ruurlo twee stenen die op de plaats van de vernieling werden aangetroffen veiliggesteld. (Proces-verbaal veiligstellen sorteermateriaal, doorgenummerde pagina 44).
(ix) Uit de door speurhondengeleiders [verbalisant 3], werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, en [verbalisant 4], werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Twente, verrichte geuridentificatieproef bleek dat speurhond Max een geurovereenkomst waarnam tussen de aangeboden geurmonsters van de op de plaats delict aangetroffen twee stenen en de geurdragers welke waren vastgehouden door [betrokkene 1]. (Proces-verbaal uitvoeren geuridentificatieproef, doorgenummerde dossierpagina's 78-81).
(x) Uit de door speurhondengeleiders [verbalisant 4], werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Twente, en [verbalisant 3], werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, verrichte geuridentificatieproef bleek dat speurhond Rex een geurovereenkomst waarnam tussen tenminste een van de aangeboden geurmonsters van de op de plaats delict aangetroffen twee stenen en de geurdragers welke waren vastgehouden door de aanvrager. (Proces-verbaal uitvoeren geuridentificatieproef, doorgenummerde dossierpagina's 74-77).
5.2. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder het hiervoor onder (ix) en (x) vermelde resultaat van de geuridentificatieproeven in aanmerking te nemen, de aanvrager een van de personen is geweest die het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit heeft begaan.
5.3. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat het Hof de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken of voor een minder zware strafbepaling zou hebben veroordeeld.
De aanvrage is dus kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 26 mei 2009.