ECLI:NL:HR:2009:BI4746

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02417
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving van minderjarigen door verdachte in levensbedreigende situatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1964, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd en had zich op 23 augustus 2004 in zijn woning in Maastricht opgesloten met vier minderjarige kinderen. De verdachte had zichzelf overgoten met benzine en dreigde zichzelf in brand te steken, terwijl hij de kinderen belemmerde om de woning te verlaten. De politie werd ingeschakeld, maar de verdachte weigerde de kinderen aan hen over te dragen en blokkeerde de toegang tot de woning. Het Hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, omdat hij de kinderen opzettelijk van hun vrijheid had beroofd door hen in de woning vast te houden en hen te beletten te ontsnappen aan de levensbedreigende situatie die hij had gecreëerd. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het Hof geen blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad oordeelde verder dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van drie jaren. De zaak benadrukt de ernst van het belemmeren van de vrijheid van minderjarigen en de verantwoordelijkheden van ouders in dergelijke situaties.

Uitspraak

15 september 2009
Strafkamer
nr. 08/02417
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 31 januari 2008, nummer 20/000710-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Limburg-Zuid, locatie De Geerhorst" te Sittard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. C.W.J. Faber en mr. S.T. van Berge Henegouwen, beiden advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verlaging van de opgelegde straf en overigens tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaren.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel beoogt blijkens de daarop gegeven toelichting te klagen dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving althans dat het dat oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 23 augustus 2004 tot en met 24 augustus 2004 in de gemeente Maastricht opzettelijk [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum] 2000) en [slachtoffer 2] ([geboortedatum] 2001) en [slachtoffer 3] ([slachtoffer] 2002) en [slachtoffer 4] ([geboortedatum] 2004) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met dat opzet [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in de woning gelegen aan de [a-straat 1a] heeft (vast)gehouden en opgesloten en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft belemmerd de woning te verlaten".
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten, dan wel een van hen:
"Op 23 augustus 2004, omstreeks 22.52 uur, waren wij belast met de noodhulp binnen het district Maastricht. Wij hoorden via de portofoon dat een patrouille naar de [a-straat] werd gestuurd. Aldaar zou een persoon zich met benzine overgoten hebben en dreigen zichzelf in brand te steken. De persoon zou vermoedelijk de ons, verbalisanten, ambtshalve bekende [verdachte] zijn. Het is ons, verbalisanten, ambtshalve bekend dat [verdachte] zeer agressief is en vaker verzet pleegt.
Op 23 augustus 2004, omstreeks 22.59 uur, arriveerden wij ter plaatse op de [a-straat] ter hoogte van [1a]. Wij zagen dat [verdachte] voor de ingang van de flat op de grond zat. Wij zagen dat zijn haren en kleding nat waren. Wij roken dat het in de directe omgeving van [verdachte] sterk riekte naar benzine. Wij zagen dat [verdachte] in zijn linkerhand een aansteker vasthield. [Verdachte] zei: "Blijf uit mijn buurt of ik steek mijzelf in brand en blaas alles op." Wij zagen dat [verdachte] opstond. Wij zagen dat [verdachte] de ingang van de flat binnenliep. Op de galerij van zijn woning aangekomen bleef [verdachte] roepen: "Ik praat alleen met [betrokkene 1]. Zorg maar dat hij komt, anders blaas ik de flat op." [Verdachte] had nog steeds de aansteker in zijn linkerhand. Aangekomen bij zijn woning, opende [verdachte] de voordeur en ging naar binnen. Hij deed de voordeur voor ons dicht en trok deze in het slot. De vriendin van [verdachte] schreeuwde dat er nog vier kinderen in de woning aanwezig waren. Zij wilde niet dat de kinderen bij hem in de woning bleven. Ik, verbalisant [verbalisant 1], vroeg [verdachte] om de kinderen te laten gaan. [verdachte] antwoordde hierop: "De kinderen blijven bij mij. Ik laat ze niet gaan." Wij hoorden diverse geluiden in de woning van [verdachte], zoals glasgerinkel, schreeuwen en het verschuiven van meubels. Wij zagen dat [verdachte] in de woning alle lichten doofde. In de woning hoorden wij kinderen huilen. Wij hoorden [verdachte] zeggen: "Haal mij hier maar eens uit. Ik ga naar de hel en neem mijn kinderen mee." Wij hoorden hem zeggen: "Als jullie naar binnen komen, krijgen jullie de kogel. Weg nu allemaal, weg van de galerij."
Ik, verbalisant [verbalisant 1], kreeg via de telefoon contact met [verdachte]. Hij zei: "de kinderen blijven bij mij. Ik ga naar de hel en neem mijn kinderen mee. Het maakt mij allemaal niet uit. Kom mij maar eens halen. Jullie krijgen allemaal de kogel."
Ik zag dat [verdachte] meerdere malen het balkon opliep, alleen of met een kind op zijn arm. Daarbij schreeuwde hij dat iedereen weg moest gaan. Ik zag dat de brandweer tot tweemaal toe een ladder tegen het balkon van [verdachte] plaatste. Deze werd steeds door [verdachte] omgeduwd.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat de broer van [verdachte], genaamd [betrokkene 2], naar de voordeur liep. Ik hoorde dat hij vroeg aan [verdachte] om de kinderen naar buiten te laten komen. Ik hoorde dat [verdachte] riep dat [betrokkene 2] weg moest gaan. Ik hoorde dat [betrokkene 2] zei dat [verdachte] een wapen in zijn handen had. [Verdachte] riep dat hij een handgranaat had en dat hij de boel zou opblazen. [Betrokkene 2] kwam naar mij toegelopen. Hij zei dat voor de ingang van de hal naar de woonkamer een kast stond, hierdoor was deze doorgang geblokkeerd."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Via de regionale meldkamer kreeg de patrouille, bemand door collega's [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (het hof begrijpt, gelet op het onder 1. genoemde proces-verbaal, op 23 augustus 2004) de melding om te gaan naar de [a-straat]. Naar aanleiding van deze melding ben ik op de achterhand meegereden richting de [a-straat].
Ik ben naar de achterzijde van de flat gelopen. Na een roep van de vriendin van [verdachte], kwam [verdachte] het balkon opgelopen. Ik zag dat hij in zijn linkerarm één van de aanwezige kinderen droeg en dat hij in zijn rechterhand een op een vuurwapen gelijkend voorwerp vast had. [verdachte] zei dat wanneer de politie zijn woning binnen zou vallen, hij de woning op zou blazen inclusief de politieagenten. Hij riep dat wij allemaal de omgeving rond de woning moesten verlaten en terwijl hij dit riep zag ik dat hij met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in het rond zwaaide."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 4]:
"Op maandag 23 augustus 2004 liep [verdachte] onze flatwoning binnen en gooide de deur dicht. Ik kreeg de toegangsdeur niet open, omdat [verdachte] de deur aan de binnenkant had vergrendeld met zogenaamde "vergrendelklinken". [Verdachte] had zich opgesloten, zodat niemand naar binnen kon.
Bij het balkon aangekomen zag ik dat [verdachte] op het balkon stond. Ik riep hem toe dat hij mijn kinderen moest afgeven. Hij was kortaf en zei dat ze op zijn naam stonden en met hem meegingen."
d. gewaarmerkte afschriften uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Maastricht, voor inhoudende:
"(p130)
Naam : [achternaam slachtoffer 1]
Voornamen : [voornaam slachtoffer 1]
Geboren : [geboortedatum]-2000
(p. 131)
Naam : [achternaam slachtoffer 2]
Voornamen : [voornaam slachtoffer 2]
Geboren : [geboortedatum]-2001
(p.132)
Naam : [achternaam slachtoffer 3]
Voornamen : [voornaam slachtoffer 3]
Geboren : [geboortedatum]-2002
(p.133)
Naam : [achternaam slachtoffer 4]
Voornamen : [voornaam slachtoffer 4]
Geboren : [geboortedatum]-2004"
e. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2008, voor zover inhoudende:
"Ik kwam die dag, 23 augustus 2004, thuis met de taxi. [Betrokkene 3] stond bij de buurman, die riep: "ik hoop dat het vanavond stil is". Ik ging mijn woning binnen en trof daar de hele meute aan. Ik heb een blik bier gepakt en ben naar de berging gegaan. Daar heb ik een kruik, oftewel een jerrycan, met bromfietsbenzine gepakt. Ik heb mezelf overgoten met de benzine. [Betrokkene 3] kwam en vroeg mij wat hij moest doen. Ik zei dat hij de 24-uursservice van het RIAGG moest bellen. [Betrokkene 3] vroeg mij wat ik van plan was. Ik zei:"ik heb hier genoeg van. Ik heb het altijd gedaan". Toen kwam de eerste politieauto. Toen kwam de tweede politieauto. Ik heb mezelf toen weer met benzine overgoten. Toen ben ik mijn woning weer binnengegaan. Binnen waren mijn vier kinderen en drie honden. Het klopt dat ik geroepen heb: "weg, weg".
Er werd op de deur gebonsd. Ik zei: "waarom zou ik de kinderen laten gaan? Het zijn mijn kinderen."
Er kwam nog meer politie. Er stond op een gegeven moment een ladder tegen de muur en het balkon en die heb ik omgegooid. Hierna ben ik weer naar binnen gegaan en heb ik de balkondeur dichtgedaan.
Toen [betrokkene 2] naar boven kwam, waren er nog drie kinderen in huis. Ik heb de deur dichtgehouden. [Betrokkene 2] vroeg of ik de kinderen wilde laten gaan. Ik zei hem dat ik de kinderen niet zou laten gaan, omdat het mijn kinderen waren.
Ik heb telefonisch contact gehad met de bemiddelaars. Ze belden om er voor te zorgen dat ik de kinderen zou laten gaan.
De deur van de flat kon van buiten af met een sleutel worden geopend.
Ik wilde aandacht. Ik wilde dat iemand zou vragen waarom ik deed wat ik deed.
Als er gebeurd is wat in het dossier staat, dan begrijp ik dat de politie wilde dat ik de kinderen aan hen gaf."
3.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"Van de zijde van de verdachte is ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde aangevoerd dat verdachte zijn kinderen niet wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd of beroofd heeft gehouden. Hetgeen de raadsman ter nadere adstructie van dit verweer heeft aangevoerd, staat verwoord in de door hem overgelegde pleitnota, welke aan het procesverbaal van de zitting zal worden gehecht en - voor zover relevant - als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof, met de rechtbank, onderkent dat de betreffende kinderen een leeftijd hadden waarop een kind in het algemeen nog niet voldoende in staat is zelfstandig zijn wil te laten blijken en bekend te maken dat hij de woning wenst te verlaten. Het hof neemt voorts de navolgende feiten en omstandigheden in aanmerking. Verdachte heeft zichzelf overgoten met benzine, terwijl hij een aansteker in zijn hand hield, heeft vervolgens gedreigd zichzelf in brand te steken en heeft zich daarna opgesloten in zijn flatwoning waarin zich (zijn) vier kleine kinderen bevonden. De verdachte heeft de voordeur vergrendeld door de "vergrendelklinken" te sluiten en de deur geblokkeerd met een kast, met als gevolg dat er niemand bij hen in de buurt kon komen. Aan de achterzijde van het huis heeft de brandweer getracht de kinderen veilig uit de flatwoning te krijgen, hetgeen verdachte heeft belemmerd door de ladder die tegen het balkon van de flatwoning was geplaatst weg te duwen. Tevens heeft verdachte, terwijl hij zijn jongste kind op zijn arm had, vanaf dit balkon met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van de betrokken agenten gedreigd. Bovendien heeft verdachte vanuit de flatwoning waar hij zich met zijn kinderen had verschanst geroepen dat hij de boel zou opblazen, dat hij alles in brand zou steken en dat wanneer men zou binnen komen allen eraan zouden gaan.
De situatie in huis was, gelet op het bovenstaande, dermate bedreigend dat de belangen van de kinderen werden geschaad. Verdachte heeft belemmerd dat zijn kinderen met hulp van anderen het pand konden verlaten. Het feit dat verdachte na een verzoek van de politie de kinderen aan hen over te dragen heeft verklaard dat de politie de kinderen niet meekreeg en dat hun moeder ze dan maar moest komen halen, doet hieraan niet af. Het feit dat verdachte een voorwaarde stelde aan het overdragen van de kinderen, geeft blijk van zijn weigering deze kinderen op verzoek aan de politie over te dragen.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij, als zou zijn gebeurd wat in het dossier is gerelateerd, begrip zou hebben voor het optreden van de politie. Hij bekent ook een deel van het feitencomplex. Een en ander is geschied zoals in het dossier is gerelateerd en hierboven kort is weergegeven. Voor zover verdachte details ontkent, blijkt van deze details uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
Het hof overweegt dienaangaande, met de rechtbank, dat de verdachte door zijn handelen - wat zijn onderliggende bedoelingen ook waren en ook al was hij de vader van deze kinderen - zich meester heeft gemaakt van de persoon van de kinderen en zich daarvan heeft bediend op een wijze die zeer in strijd was met de onmiskenbare belangen van de kinderen.
Het hof is dan ook van oordeel dat de politie terecht aan verdachte vroeg om de kinderen over te dragen, weshalve het politieoptreden rechtmatig was. De herhaaldelijke weigering van verdachte om aan het verzoek van de politie om de kinderen aan hen over te dragen te voldoen, was derhalve wederrechtelijk.
Het vorenstaande leidt het hof tot het oordeel dat ten aanzien van verdachtes handelen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van de kinderen moet worden gesproken.
Het verweer wordt mitsdien verworpen."
3.3. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte, die zich had overgoten met benzine en met een aansteker in zijn hand dreigde zichzelf in brand te steken, (i) zichzelf heeft opgesloten in zijn woning, waarin zich op dat moment tevens zijn vier kinderen bevonden, (ii) de deur van de woning heeft vergrendeld met zogenoemde 'vergrendelklinken', (iii) de doorgang van de hal naar de woonkamer heeft geblokkeerd door een kast voor de deur te zetten, (iv) tot tweemaal toe een ladder heeft weggeduwd die de brandweer tegen het balkon had geplaatst om de kinderen veilig uit de woning te krijgen, (v) heeft geweigerd de kinderen over te dragen aan de politie, en (vi) heeft geroepen dat hij de kinderen niet zou laten gaan. Die door het Hof vastgestelde toedracht komt erop neer dat de verdachte, nadat hij in de woning een levensbedreigende situatie voor de kinderen had doen onstaan, anderen, onder wie de politie, die de overgifte van de kinderen had gevorderd, heeft belet de kinderen uit de woning te halen. Het oordeel van het Hof dat onder die omstandigheden sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Dat, zoals is aangevoerd, de kinderen te jong waren om hun wil te laten blijken, doet daaraan niet af.
3.4. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en elf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 15 september 2009.