ECLI:NL:HR:2009:BI4686
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdig indienen van middelen
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie van de betrokkene, die niet binnen de bij de wet gestelde termijn middelen heeft ingediend. De Hoge Raad heeft op 7 juli 2009 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene, geboren in 1966 en wonende te [woonplaats], had beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 juli 2007. De Advocaat-Generaal Vellinga concludeerde dat de betrokkene niet-ontvankelijk zou worden verklaard in het beroep, omdat er geen middelen van cassatie waren ingediend door een raadsman binnen de gestelde termijn.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de betrokkene niet heeft voldaan aan het voorschrift van artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat de betrokkene niet in zijn beroep kan worden ontvangen. De Hoge Raad heeft derhalve besloten om de betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.