ECLI:NL:HR:2009:BI4193

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02694
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van alimentatieverplichtingen na scheiding en de mogelijkheid van verlenging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de alimentatieverplichtingen na scheiding. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam, die de alimentatieverplichting van de man had vastgesteld. De man was verplicht om een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te betalen, maar de vrouw betwistte de mogelijkheid van verlenging van deze verplichting na de vastgestelde termijn.

De Hoge Raad verwijst naar een eerdere beschikking van 16 maart 2007, waarin het gerechtshof te 's-Gravenhage was verzocht om de zaak verder te behandelen. Het hof had in zijn beschikking van 20 maart 2008 de alimentatieverplichting van de man vastgesteld op € 830,-- per vier weken tot 20 maart 2008 en daarna op € 139,-- per vier weken, met een einddatum van 1 augustus 2011. De vrouw stelde dat het hof had verzuimd om in het dictum te vermelden of verlenging van de alimentatieverplichting mogelijk was, wat volgens haar een onmiskenbare vergissing was.

De Hoge Raad oordeelde dat de klacht van de vrouw gegrond was, maar dat deze niet tot cassatie kon leiden. De Hoge Raad concludeerde dat het hof duidelijk had bedoeld dat verlenging van de alimentatieverplichting niet mogelijk was, zoals blijkt uit de overwegingen in de beschikking. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de vrouw in het principale beroep en bevestigt in het incidentele beroep dat verlenging van de alimentatieverplichting na de vastgestelde termijn niet mogelijk is. Deze uitspraak verduidelijkt de toepassing van de Wet limitering alimentatie na scheiding en bevestigt de noodzaak van duidelijke formuleringen in gerechtelijke uitspraken.

Uitspraak

10 juli 2009
Eerste Kamer
08/02694
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in voorgaande instanties
Voor het verloop van het geding in voorgaande instanties verwijst de Hoge Raad naar zijn beschikking van 16 maart 2007, nr. R06/014, NJ 2007, 307. Bij die beschikking heeft de Hoge Raad de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 november 2005 vernietigd en het geding naar het gerechtshof te Amsterdam verwezen ter verdere behandeling en beslissing.
Na mondelinge behandeling heeft het gerechtshof te Amsterdam bij beschikking van 20 maart 2008 de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 25 juni 2004 vernietigd en bepaald - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 3 april 1995 van de rechtbank Rotterdam - dat de man met ingang van 30 augustus 2006 tot 20 maart 2008 als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw zal betalen € 830,-- per vier weken en met ingang van 20 maart 2008 € 139,-- per vier weken, met bepaling dat de alimentatieverplichting van de man zal eindigen op 1 augustus 2011. Het hof heeft zijn beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het tweede geding in cassatie
Tegen voornoemde beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft bij verweerschrift verzocht het beroep te verwerpen en tevens incidenteel beroep ingesteld. De vrouw heeft geen verweerschrift in het incidenteel beroep ingediend. Het cassatierekest en het verweerschrift, tevens houdende incidenteel cassatieberoep, zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt ertoe
in het principaal beroep:
dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen;
in het incidentele beroep:
dat de Hoge Raad zal verstaan dat de verlenging van de door het hof vastgestelde termijn aan de verplichting van de man om aan de vrouw enige bijdrage tot haar levensonderhoud te verstrekken na ommekomst daarvan niet mogelijk is.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
Het middel klaagt dat het hof heeft verzuimd het tweede lid van art. II van de Wet limitering alimentatie na scheiding (Stb. 1994, 324 en 325) volledig toe te passen, aangezien in het dictum van de beschikking niet is vermeld of verlenging van de door het hof vastgestelde termijn na ommekomst daarvan al dan niet mogelijk is.
Deze klacht is gegrond. Zij kan echter niet tot cassatie leiden, omdat het hier om een onmiskenbare vergissing gaat, die zich voor eenvoudig herstel leent. Uit de rechtsoverwegingen van het hof blijkt duidelijk dat het hof heeft bedoeld dat verlenging van de vastgestelde termijn niet mogelijk is. Immers, in rov. 3.11 overweegt het hof dat naar zijn oordeel eigenlijk het primaire verzoek van de man toegewezen zou moeten worden, maar dat dit om verschillende redenen achterwege moet blijven, en dat het daarom de eerder door het hof te 's-Gravenhage getroffen regeling zal volgen. Deze regeling hield in dat de alimentatieverplichting van de man op termijn wordt beëindigd via een gefaseerde afbouwregeling en dat verlenging van de vastgestelde termijn na ommekomst daarvan niet mogelijk is.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verwerpt het beroep;
in het incidentele beroep:
verstaat dat verlenging van de door het hof vastgestelde termijn aan de verplichting van de man om aan de vrouw enige bijdrage tot haar levensonderhoud te verstrekken na ommekomst daarvan op 1 augustus 2011 niet mogelijk is.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, J.C. van Oven, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 10 juli 2009.