ECLI:NL:HR:2009:BI3887
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in cassatieprocedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 10 oktober 2006 was gewezen. De verdachte, geboren in 1968, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Vught'. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die werd verminderd van 36 maanden naar 32 maanden. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase was overschreden. De overige middelen van cassatie werden verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen grond aanwezig was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Het arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven.