ECLI:NL:HR:2009:BI3842

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10206
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermindering van straf wegens schending van de redelijke termijn in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2009 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die in 1970 is geboren en woonachtig is in [woonplaats]. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die is verminderd van twee jaren en zes maanden naar twee jaren en vier maanden.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Het middel dat deze overschrijding aanvoert, is gegrond bevonden, wat heeft geleid tot de vermindering van de straf.

De overige middelen die door de verdachte zijn ingediend, konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat deze middelen geen nadere motivering behoeven, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten dat, nu er geen grond aanwezig is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak, de beslissing als volgt moet worden geformuleerd. De uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in aanwezigheid van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber.

Uitspraak

8 september 2009
Strafkamer
nr. 07/10206
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 juli 2007, nummer 23/000825-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het vierde middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde straf van twee jaren en zes maanden.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en vier maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 8 september 2009.