ECLI:NL:HR:2009:BI3840
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid van de schipper bij hulpverlening na een aanvaring
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, een schipper van een motortankschip, was veroordeeld voor het niet nakomen van zijn verplichtingen tot hulpverlening na een incident waarbij een matroos overboord was gesprongen. De Hoge Raad heeft de vraag behandeld of voor een veroordeling op basis van artikel 414 van het Wetboek van Strafrecht vereist is dat er sprake is geweest van een aanvaring, zoals bedoeld in artikel 785 van het Wetboek van Koophandel. De Hoge Raad oordeelde dat noch de tekst van artikel 414 Sr in verbinding met artikel 785 WvK, noch de wetsgeschiedenis steun biedt voor de opvatting dat een aanvaring een vereiste is voor veroordeling onder artikel 414 Sr. Het Hof had terecht overwogen dat de schipper niet bij een aanvaring betrokken hoefde te zijn om strafbaar te zijn voor het niet nakomen van zijn hulpverleningsplicht. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, en verminderde deze. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van schippers in noodsituaties en de juridische interpretatie van hulpverleningsverplichtingen.