ECLI:NL:HR:2009:BI3747
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- A.R. Leemreis
- J.A.C.A. Overgaauw
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid van bestuurders op basis van de Invorderingswet 1990
In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een bestuurder op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990. De belanghebbende, aangeduid als X, is aansprakelijk gesteld voor de door A B.V. verschuldigde loonheffing en omzetbelasting over specifieke tijdvakken. De aansprakelijkstelling vond plaats op basis van een beschikking van de Ontvanger van 27 mei 2003. Na bezwaar tegen deze beschikking heeft de Ontvanger zijn beslissing gehandhaafd, waarop de belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof te Arnhem. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Ontvanger vernietigd en het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.
De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. In het cassatieberoep zijn klachten ingediend, waaronder de stelling dat het Hof ten onrechte geen rekening heeft gehouden met omstandigheden die tot matiging van de aansprakelijkheid zouden moeten leiden. De Hoge Raad oordeelt dat deze klachten falen, omdat artikel 36 van de Invorderingswet 1990 de rechter geen mogelijkheid biedt om de aansprakelijkheid van de bestuurder te matigen. De Hoge Raad stelt vast dat de belanghebbende geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zouden kunnen aantonen dat het niet aan hem te wijten is dat A niet aan zijn meldingsplicht heeft voldaan.
De Hoge Raad concludeert dat de klachten voor het overige ook niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie is er geen nadere motivering nodig, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, en dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2009.