ECLI:NL:HR:2009:BI3747

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13032
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • A.R. Leemreis
  • J.A.C.A. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders op basis van de Invorderingswet 1990

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een bestuurder op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990. De belanghebbende, aangeduid als X, is aansprakelijk gesteld voor de door A B.V. verschuldigde loonheffing en omzetbelasting over specifieke tijdvakken. De aansprakelijkstelling vond plaats op basis van een beschikking van de Ontvanger van 27 mei 2003. Na bezwaar tegen deze beschikking heeft de Ontvanger zijn beslissing gehandhaafd, waarop de belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof te Arnhem. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Ontvanger vernietigd en het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. In het cassatieberoep zijn klachten ingediend, waaronder de stelling dat het Hof ten onrechte geen rekening heeft gehouden met omstandigheden die tot matiging van de aansprakelijkheid zouden moeten leiden. De Hoge Raad oordeelt dat deze klachten falen, omdat artikel 36 van de Invorderingswet 1990 de rechter geen mogelijkheid biedt om de aansprakelijkheid van de bestuurder te matigen. De Hoge Raad stelt vast dat de belanghebbende geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zouden kunnen aantonen dat het niet aan hem te wijten is dat A niet aan zijn meldingsplicht heeft voldaan.

De Hoge Raad concludeert dat de klachten voor het overige ook niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie is er geen nadere motivering nodig, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, en dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2009.

Uitspraak

Nr. 07/13032
15 mei 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 26 september 2007, nr. 03/2077, betreffende een beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990 en de Wet financiering volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Belanghebbende is bij beschikking van de Ontvanger van 27 mei 2003 op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 en artikel 16 van de Wet financiering volksverzekeringen aansprakelijk gesteld voor door A B.V. te R (hierna: A) verschuldigde loonheffing over tijdvakken gelegen tussen 1 juni 2001 en 31 maart 2003, alsmede, op basis van artikel 36 van de Invorderingswet 1990, voor door A verschuldigde omzetbelasting over tijdvakken gelegen tussen 1 oktober 2002 en 31 maart 2003, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Ontvanger is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Ontvanger vernietigd en het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
De klachten houden onder meer in dat het Hof ten onrechte geen rekening heeft gehouden met omstandigheden die tot matiging van belanghebbendes aansprakelijkheid zouden moeten leiden. De klachten falen in zoverre. Artikel 36 van de Invorderingswet 1990 geeft de rechter geen mogelijkheid om de aansprakelijkheid van de bestuurder te matigen. Indien, zoals in het onderhavige geval, het lichaam niet of niet op de juiste wijze aan zijn meldingsplicht heeft voldaan, bestaat het wettelijke vermoeden dat de niet-betaling van de belastingschuld aan de bestuurder is te wijten, tot de weerlegging van welk vermoeden slechts wordt toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan hem is te wijten dat het lichaam niet aan zijn bedoelde meldingsplicht heeft voldaan. Blijkens 's Hofs uitspraak - in cassatie onweersproken - heeft belanghebbende geen feiten of omstandigheden gesteld die grond zouden kunnen zijn voor het oordeel dat het niet aan hem is te wijten dat A niet aan de meldingsplicht heeft voldaan.
De klachten kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2009.