ECLI:NL:HR:2009:BI3559

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13466
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf in een cassatieprocedure met betrekking tot het gebruik van CIE-informatie als bewijsmiddel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1971, was in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de redelijke termijn voor de inzending van de stukken met twee dagen is overschreden, maar heeft het beroep voor het overige verworpen.

De zaak draait om de vraag of het Hof terecht een proces-verbaal van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) als bewijsmiddel heeft gebruikt. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof het CIE-proces-verbaal niet als zelfstandig bewijsmiddel heeft gebruikt, maar enkel om de aanleiding voor het strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte aan te geven. Dit betekent dat het middel feitelijke grondslag ontbeert.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De gevangenisstraf wordt verminderd tot 22 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, en concludeert dat er geen andere gronden zijn voor vernietiging van de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

12 mei 2009
Strafkamer
Nr. S 07/13466
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 oktober 2007, nummer 20/000070-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad constateert dat de redelijke termijn voor de inzending der stukken met twee dagen is overschreden en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte een proces-verbaal van politie, inhoudende informatie die is verstrekt door de Criminele Inlichtingen Eenheid, als bewijsmiddel heeft gebezigd.
2.2. Het middel doelt op het proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"In de periode oktober 2005 tot en met december 2005 kwam bij de Criminele Inlichtingen Eenheid van de politieregio Brabant-Noord (hof: hierna ook "CIE") van meerdere informanten de informatie binnen dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] op grote schaal zouden dealen in cocaïne. Door de CIE werd van deze informatie een proces-verbaal opgemaakt. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
- [Medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] dealen op grote schaal in cocaïne;
- de cocaïne wordt gehaald in Rotterdam;
- verschillende mensen werken voor hen, onder wie [betrokkene 1] en [betrokkene 2], die verblijven aan de [a-straat 1-2] te [plaats]; zij dealen voor hen in cocaïne;
- in de woning van [verdachte] wordt de handelsvoorraad cocaïne opgeslagen;
- [Verdachte] maakt gebruik van een blauwe personenauto, Citroën, met kenteken [AA-00-BB];
- de cocaïne wordt gekocht voor 30 euro per gram en voor 50 euro per gram verkocht;
- [Medeverdachte 3] maakt gebruik van de telefoonnummers [001] en [002];
- [Verdachte] maakt gebruik van het telefoonnummer [003].
Met [medeverdachte 3] wordt bedoeld:
[Medeverdachte 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
Met [medeverdachte 1] wordt bedoeld:
[Medeverdachte 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959 (hof: verdachte).
Met [verdachte] wordt bedoeld:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
Naar aanleiding van bovengenoemd proces-verbaal van de CIE werd besloten een strafrechtelijk onderzoek op te starten.
(...)
Bij de CIE is in de maand maart 2006 van een informant de navolgende informatie binnengekomen:
[Medeverdachte 3] maakt gebruik van het gsm-nummer [004].
(...)
Bij de CIE werd in de maand mei 2006 van een informant de navolgende informatie ontvangen:
'[Medeverdachte 3] haalt de cocaïne bij cafetaria [A] in Rotterdam. In dit cafetaria heeft hij contact met een Marokkaanse man die [betrokkene 3] heeft met zijn voornaam. [Betrokkene 3] en zijn oudere broer handelen in cocaïne en kopen de cocaïne zelf per 20 à 30 kilo in. De deals worden in de cafetaria afgehandeld'."
2.3. Het Hof heeft de in het hiervoor onder 2.2 weergegeven proces-verbaal vermelde CIE-informatie klaarblijkelijk gebezigd om tot uitdrukking te brengen wat de aanleiding is geweest voor het strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte. Dat proces-verbaal is dus in zoverre niet gebezigd als een bewijsmiddel dat een zelfstandige bijdrage levert aan de motivering van de bewezenverklaring. Het middel ontbeert derhalve feitelijke grondslag.
2.4. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 22 maanden waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 mei 2009.