ECLI:NL:HR:2009:BI3452

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12729
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
  • J.C. van Oven
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overheidsaansprakelijkheid en schadevordering in verband met de Tabakswet

In deze zaak heeft British American Tobacco (BAT) de Staat der Nederlanden aangeklaagd voor schadevergoeding, omdat zij meende dat de Staat onrechtmatig had gehandeld door de verwachting te wekken dat alle tabaksautomaten vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe Tabakswet op 1 januari 2003 uitgerust moesten zijn met een chipkaartsysteem voor leeftijdsverificatie. BAT had aanzienlijke kosten gemaakt voor de ontwikkeling van een dergelijk systeem, genaamd 'AgeKey', en vorderde een schadevergoeding van € 19.002.680,80, plus rente en kosten. De rechtbank in 's-Gravenhage wees de vorderingen van BAT af, en het gerechtshof bekrachtigde dit vonnis in een arrest van 21 juni 2007. BAT ging in cassatie tegen dit arrest.

De Hoge Raad oordeelde dat de vordering van BAT niet kon worden toegewezen. De Hoge Raad stelde vast dat de wetgever de verplichting om tabaksautomaten met een chipkaartsysteem uit te rusten niet dwingend had voorgeschreven in het Besluit tabaksautomaten van 26 januari 2004. Hierdoor was er geen causaal verband tussen de gedragingen van de Staat en de schade die BAT had geleden. De Hoge Raad verwierp het beroep van BAT en veroordeelde haar in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat werden begroot op € 5.987,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bedrijven om goed geïnformeerd te zijn over de wettelijke vereisten en de risico's van investeringen in nieuwe technologieën, vooral wanneer deze afhankelijk zijn van overheidsbeleid. De Hoge Raad bevestigde dat de Staat niet onrechtmatig had gehandeld en dat de schade die BAT had geleden niet het gevolg was van een onrechtmatige daad van de overheid.

Uitspraak

10 juli 2009
Eerste Kamer
07/12729
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
BRITISH AMERICAN TOBACCO THE NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als BAT en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
BAT heeft bij exploot van 25 februari 2004 de Staat gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage en, na wijziging van eis, gevorderd, kort gezegd, de Staat te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 19.002.680,80, alsmede tot vergoeding van door BAT nog te lijden schade, met rente en kosten.
De Staat heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 15 juni 2005 de vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft BAT hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 21 juni 2007 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft BAT beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2-1.49 vermelde feiten.
3.2.1 Sterk verkort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. BAT heeft kosten gemaakt voor de ontwikkeling van een op bankchipkaarttechnologie gebaseerd systeem van leeftijdsverificatie, genaamd "AgeKey", bij de verkoop van tabaksproducten uit automaten. Zij vordert vergoeding van deze kosten van de Staat. Zij heeft aan haar vordering primair ten grondslag gelegd dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door bij haar de verwachting te wekken dat alle tabaksautomaten vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe Tabakswet op 1 januari 2003 op straffe van een verbod met een zodanig systeem zouden moeten zijn uitgerust. Dit systeem van leeftijdsverificatie is echter door de wetgever niet dwingend voorgeschreven in het (definitieve) Besluit tabaksautomaten van 26 januari 2004. BAT heeft hierdoor de exploitatie van de "AgeKey" moeten staken, en dientengevolge aanzienlijke schade geleden. Subsidiair heeft BAT zich beroepen op, kort gezegd, het in de rechtspraak tot ontwikkeling gekomen leerstuk van nadeelcompensatie (égalitébeginsel).
3.2.2 De rechtbank heeft de vordering afgewezen, en het hof heeft dit vonnis bekrachtigd. Het hof overwoog daartoe onder meer, zakelijk weergegeven, dat BAT ervoor heeft gekozen om, vooruitlopend op de definitieve regelgeving in de nieuwe Tabakswet, te investeren in nieuwe technologie voor de verkoop van tabaksproducten via automaten. Samen met de Landelijke Belangenvereniging van Tabaksdistributeurs (LBT), waarin zij een dominante positie inneemt, heeft BAT de invoering van het chipkaartsysteem gepropageerd en zich ingespannen de Staat ertoe over te halen voor dit systeem te kiezen (rov. 10). Bij deze lobby heeft niet alleen het dreigende verbod op verkoop van tabaksproducten via automaten een rol gespeeld, maar ook de invoering van de euro, de veiligheid van het personeel, en het zelfinzicht dat roken een weloverwogen keuze van volwassenen dient te zijn. Het hof verwees daartoe naar een reeks documenten, waaronder een beleidsstuk van april 2001 van LBT (rov. 11). Gelet op dit alles hebben de leden van LBT, onder wie BAT, ervoor gekozen de automaten in beginsel van het chipkaartsysteem te voorzien, onafhankelijk van het besluit van overheidswege over de verkoop van tabaksproducten aan personen boven een bepaalde leeftijd, en ondanks de te verwachten hoge investeringen en omzetval, naar uit voormeld beleidsstuk van LBT blijkt (rov. 12).
3.3 Onderdeel II.6.3 is gericht tegen rov. 12 van het bestreden arrest. Het onderdeel verwijt het hof dat het heeft miskend dat BAT te bewijzen heeft aangeboden dat zij slechts vanwege de eerdere afwijzing door de Staat van goedkopere alternatieven heeft gekozen voor de daadwerkelijke ontwikkeling van de chipkaarttechnologie. Het hof had dit bewijsaanbod niet - althans niet zonder nadere motivering - als niet terzake dienend mogen passeren.
3.4 Rov. 12 van het bestreden arrest moet aldus worden verstaan dat het causaal verband (in de zin van: condicio-sine-qua-non-verband) tussen de aan de Staat verweten gedragingen en de schade van BAT ontbreekt.
3.5 Het beleidsstuk van april 2001 van LBT, waarnaar het hof in de bestreden overweging heeft verwezen, luidt, voor zover in cassatie van belang, als volgt:
"LBT-Nederland is zeer verheugd te kunnen melden dat zij er (...) in is geslaagd een methode te ontwikkelen, die de door de Tweede Kamer en de minister gewenste waarborg kan geven. (...) Daarom verzoekt LBT-Nederland de Kamer er bij de regering op aan te dringen - zonodig middels het indienen van moties en amendementen - dat:
• de regering de bancaire chipkaart conform paragraaf 4. artikel 8 lid 2 van het Voorstel tot Wijziging van de Tabakswet (Kamerstuk 26472) aanwijst als document ter leeftijdsvaststelling bij de tabaksverkopen;
• tabaksautomaten die binnen anderhalf jaar na inwerkingtreding van de wetswijziging niet zijn uitgerust met leeftijdsverificatie middels bancaire chipkaart te verbieden, behalve daar waar zij zijn geplaatst in gelegenheden waar toegang uitsluitend is voorbehouden aan personen vanaf de wettelijk vast te stellen minimumleeftijd voor verkoop van tabaksproducten.
(...) kan LBT-Nederland (...) aankondigen haar automaten voortaan zo uit te kunnen rusten dat het binnen afzienbare termijn voor jeugdigen onmogelijk zal zijn om tabaksproducten uit automaten te verkrijgen. (...) Ook als geen besluit omtrent wettelijke minimumleeftijd wordt genomen zijn de leden van LBT-Nederland voornemens de leeftijdsverificatie middels de bancaire chipkaart binnen het systeem van de reeds aangegane zelfregulering te implementeren. (...)."
3.6 De bewijsaanbiedingen waarop het onderdeel doelt, luiden als volgt:
"Voor zover het gerechtshof oordeelt dat BAT enige bewijslast draagt, biedt BAT aan haar stellingen onder meer door het doen horen van getuigen te bewijzen. Dit bewijsaanbod betreft in het bijzonder, maar niet uitsluitend, de volgende stellingen van BAT:
(...)
(iii) BAT is niet uit eigen beweging overgegaan tot ontwikkeling van het Agekey-systeem."
(memorie van grieven § 9.1)
en
"Mocht uw gerechtshof niettemin menen dat er reden is voor twijfel, dan wijst BAT op haar gemotiveerde aanbod al haar stellingen met alle middelen rechtens te bewijzen, onder meer door het (doen) horen van getuigen."
(pleitnota in hoger beroep § 23).
Het betoog van BAT in haar memorie van grieven § 8.10-23 houdt, anders dan het onderdeel stelt, niet mede een bewijsaanbod in. Hetzelfde geldt voor de overige vindplaatsen genoemd in de noten 31 en 32 van de cassatiedagvaarding.
3.7 In aanmerking genomen dat BAT niet heeft betwist dat de inhoud van het beleidsstuk van april 2001 aan haar mag worden toegerekend, hoefde het hof zijn beslissing om voormelde bewijsaanbiedingen van BAT te passeren, niet nader te motiveren. In dit beleidsstuk staat immers onder meer dat, ook indien (door de wetgever) geen besluit omtrent een wettelijke minimumleeftijd wordt genomen, de leden van LBT-Nederland voornemens zijn de leeftijdsverificatie door middel van een bancaire chipkaart binnen het systeem van reeds aangegane zelfregulering te implementeren. Indien de bewijsaanbiedingen al ertoe zouden strekken het tegendeel te bewijzen zijn zij, in het licht van de ondubbelzinnige tekst van het beleidsstuk, onvoldoende toegelicht om het hof tot een nadere motivering van zijn oordeel te verplichten.
3.8 Onderdeel II.6.3 stuit hierop af.
3.9 Aangezien het oordeel van het hof, zowel wat de primaire grondslag van de vordering betreft, als ten aanzien van de subsidiaire grondslag daarvan, zelfstandig wordt gedragen door zijn voormelde causaliteitsoordeel, brengt het falen van onderdeel II.6.3 mee dat de overige onderdelen van het middel geen behandeling behoeven bij gebrek aan belang.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt BAT in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 5.987,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 10 juli 2009.