ECLI:NL:HR:2009:BI2250

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11861
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van de inleidende dagvaarding in strafzaken en de vereisten voor betekening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van een inleidende dagvaarding. De verdachte, geboren in 1980, had geen geregistreerde woon- of verblijfplaats in Nederland, waardoor de dagvaarding aan de griffier was uitgereikt. De Hoge Raad oordeelt dat de onbekendheid van de verblijfplaats niet kan worden aangenomen zonder onderzoek naar de detentie van de verdachte. Het Hof had moeten onderzoeken of de verdachte ten tijde van de betekening van de dagvaarding gedetineerd was en waar hij zich bevond. Aangezien het Hof dit onderzoek niet heeft verricht, is het oordeel dat de dagvaarding rechtsgeldig is betekend onbegrijpelijk. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover het vonnis van de Kantonrechter is vernietigd, en verklaart de inleidende dagvaarding nietig. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, wat de Hoge Raad nu bevestigt. Dit arrest benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij de betekening van dagvaardingen, vooral in gevallen waarin de verblijfplaats van de verdachte onbekend is.

Uitspraak

23 juni 2009
Strafkamer
nr. 07/11861
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Enkelvoudige Kamer, van 3 augustus 2007, nummer 23/003910-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Kantonrechter van 22 februari 2006 is vernietigd, en de inleidende dagvaarding nietig zal verklaren.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de inleidende dagvaarding rechtsgeldig is betekend.
2.2. Een akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting van de Kantonrechter in de Rechtbank te Amsterdam van 22 februari 2006 - houdt in dat deze dagvaarding op 16 januari 2006 op de wijze als voorzien in art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3°, Sv is uitgereikt aan de Griffier van de Rechtbank te Amsterdam "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is".
Zowel het vonnis van de Kantonrechter van 22 februari 2006 als de bestreden uitspraak is bij verstek gewezen.
2.3. Ingevolge art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3°, Sv wordt een dagvaarding uitgereikt aan de griffier indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan evenwel niet worden aangenomen, indien niet is onderzocht of de verdachte in Nederland is gedetineerd (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, rov. 3.24 sub a).
2.4. Gelet hierop had het Hof ervan behoren blijk te geven te hebben onderzocht of, en zo ja, waar de verdachte ten tijde van de betekening van de inleidende dagvaarding als afgestrafte was gedetineerd omdat in dat geval de penitentiaire inrichting waarin de verdachte verbleef, als diens bekende verblijfplaats moest worden aangemerkt. Nu het Hof niet heeft blijk gegeven dat onderzoek te hebben verricht, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de inleidende dagvaarding rechtsgeldig is betekend, onbegrijpelijk.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad zal de inleidende dagvaarding om doelmatigheidsredenen nietig verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Amsterdam is vernietigd;
verklaart de inleidende dagvaarding nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 23 juni 2009.