ECLI:NL:HR:2009:BI2250
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Rechtsgeldigheid van de inleidende dagvaarding in strafzaken en de vereisten voor betekening
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van een inleidende dagvaarding. De verdachte, geboren in 1980, had geen geregistreerde woon- of verblijfplaats in Nederland, waardoor de dagvaarding aan de griffier was uitgereikt. De Hoge Raad oordeelt dat de onbekendheid van de verblijfplaats niet kan worden aangenomen zonder onderzoek naar de detentie van de verdachte. Het Hof had moeten onderzoeken of de verdachte ten tijde van de betekening van de dagvaarding gedetineerd was en waar hij zich bevond. Aangezien het Hof dit onderzoek niet heeft verricht, is het oordeel dat de dagvaarding rechtsgeldig is betekend onbegrijpelijk. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover het vonnis van de Kantonrechter is vernietigd, en verklaart de inleidende dagvaarding nietig. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, wat de Hoge Raad nu bevestigt. Dit arrest benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij de betekening van dagvaardingen, vooral in gevallen waarin de verblijfplaats van de verdachte onbekend is.