ECLI:NL:HR:2009:BI2034
Hoge Raad
- Cassatie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.C. van Oven
- C.A. Streefkerk
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep wegens gebrek aan belang na verstreken termijn machtiging
In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming op 1 juni 2007 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Rotterdam om de minderjarige, geboren in 2005, onder toezicht te stellen en voorafgaand aan deze ondertoezichtstelling een voorlopige ondertoezichtstelling te verlenen. De moeder van de minderjarige heeft dit verzoek bestreden. De rechtbank heeft op 30 augustus 2007 de minderjarige voor de duur van twee maanden onder toezicht gesteld en de machtiging tot plaatsing in een pleeggezin verlengd tot 30 oktober 2007. Vervolgens heeft de rechtbank op 29 oktober 2007 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot plaatsing verlengd tot 30 augustus 2008.
De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 29 oktober 2007, waarop het gerechtshof te 's-Gravenhage op 4 juni 2008 de bestreden beschikking heeft bekrachtigd. Tegen deze beschikking heeft de moeder cassatie ingesteld. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal L. Strikwerda heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de moeder in haar cassatieberoep, omdat de geldigheid van de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing op 30 augustus 2008 was verstreken.
De Hoge Raad heeft op 26 juni 2009 geoordeeld dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar cassatieberoep, omdat zij geen belang meer had bij het beroep. De beschikking van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein. De zaak is behandeld in de Eerste Kamer van de Hoge Raad, waarbij de betrokken partijen zijn aangeduid als de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming.