ECLI:NL:HR:2009:BI2034

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03802
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep wegens gebrek aan belang na verstreken termijn machtiging

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming op 1 juni 2007 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Rotterdam om de minderjarige, geboren in 2005, onder toezicht te stellen en voorafgaand aan deze ondertoezichtstelling een voorlopige ondertoezichtstelling te verlenen. De moeder van de minderjarige heeft dit verzoek bestreden. De rechtbank heeft op 30 augustus 2007 de minderjarige voor de duur van twee maanden onder toezicht gesteld en de machtiging tot plaatsing in een pleeggezin verlengd tot 30 oktober 2007. Vervolgens heeft de rechtbank op 29 oktober 2007 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot plaatsing verlengd tot 30 augustus 2008.

De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 29 oktober 2007, waarop het gerechtshof te 's-Gravenhage op 4 juni 2008 de bestreden beschikking heeft bekrachtigd. Tegen deze beschikking heeft de moeder cassatie ingesteld. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal L. Strikwerda heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de moeder in haar cassatieberoep, omdat de geldigheid van de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing op 30 augustus 2008 was verstreken.

De Hoge Raad heeft op 26 juni 2009 geoordeeld dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar cassatieberoep, omdat zij geen belang meer had bij het beroep. De beschikking van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein. De zaak is behandeld in de Eerste Kamer van de Hoge Raad, waarbij de betrokken partijen zijn aangeduid als de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

26 juni 2009
Eerste Kamer
08/03802
EV/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de Raad.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 1 juni 2007 ter griffie van de rechtbank Rotterdam ingediend verzoekschrift heeft de Raad zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, de minderjarige [de minderjarige] (hierna: de minderjarige), geboren [geboortedatum] 2005, onder toezicht te stellen en deze te doen voorafgaan door een voorlopige ondertoezichtstelling.
De moeder heeft het verzoek bestreden.
Na mondelinge behandeling en een beschikking van 30 augustus 2007 waarbij de minderjarige voor de duur van twee maanden onder toezicht is gesteld en de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een pleeggezin is verlengd tot 30 oktober 2007 heeft de rechtbank bij beschikking van 29 oktober 2007 de ondertoezichtstelling en de duur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarige verlengd tot 30 augustus 2008.
Tegen de beschikking van 29 oktober 2007 heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 4 juni 2008 heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de moeder in haar cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De geldigheid van de verlenging van de ondertoezichtstelling en de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing zijn op 30 augustus 2008 verstreken.
Om deze reden heeft de moeder geen belang bij haar cassatieberoep, zodat zij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 26 juni 2009.