ECLI:NL:HR:2009:BI1971
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- J.W.M. Tijnagel
- A.H.T. Heisterkamp
- M.W.C. Feteris
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vermogensbelasting en binnenlandse schulden met betrekking tot overschrijding van redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 april 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende aanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1999 en 2000, opgelegd aan belanghebbende, een inwoner van Frankrijk. De Inspecteur had de aanslagen en een boetebeschikking van ƒ 250 (€ 113) gehandhaafd na bezwaar. Het Gerechtshof te Amsterdam had het beroep voor het jaar 1999 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd, terwijl het beroep voor het jaar 2000 ongegrond werd verklaard. Belanghebbende heeft cassatie ingesteld tegen deze uitspraken.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof met betrekking tot de aanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 2000 vernietigd, waarbij de aanslag tot nihil werd verminderd. De uitspraak van het Hof met betrekking tot de aanslag voor 1999 werd gehandhaafd. Tevens werd de Staat veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan belanghebbende, vastgesteld op respectievelijk € 103 en € 29 voor de griffierechten en € 644 en € 805 voor de kosten van rechtsbijstand.
De Hoge Raad oordeelde dat de hypothecaire lening, afgesloten in 1995, moet worden aangemerkt als een binnenlandse schuld. Dit oordeel was van belang voor de bepaling van het binnenlandse onzuivere inkomen. Daarnaast werd vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure, wat voldoende werd gecompenseerd door de vaststelling van de boete van € 113. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en de proceskosten zijn toegewezen aan de Staatssecretaris van Financiën en de Inspecteur.