ECLI:NL:HR:2009:BI1363

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12030
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof Amsterdam inzake getuigenverzoeken en strafoplegging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 december 2009 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam, waarbij hij was veroordeeld. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D.E. Wiersum, had verzocht om het horen van getuigen en om de zaak open terug te verwijzen naar de rechter-commissaris voor noodzakelijk onderzoek. Het Gerechtshof had echter het verzoek om getuigen te horen afgewezen, wat leidde tot de cassatieprocedure.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen onvoldoende had gemotiveerd. De Hoge Raad stelde vast dat er geen verzoek was gedaan om de getuigen op te roepen, wat een schending van de procesregels inhield. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze met zes maanden. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat ook een reden was voor de strafvermindering.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van getuigenverzoeken en de noodzaak voor de lagere rechters om deze verzoeken adequaat te motiveren. De beslissing van de Hoge Raad heeft gevolgen voor de rechtspraktijk, vooral in zaken waar getuigenverklaringen cruciaal zijn voor de verdediging van de verdachte. De zaak illustreert ook de rol van de Hoge Raad als toezichthouder op de rechtsgang en de waarborging van de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

1 december 2009
Strafkamer
nr. 07/12030
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 oktober 2006, nummer 23/004571-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft bij conclusie en bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de aanvullende conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
2.1. Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof in het tussenarrest van 8 februari 2006 het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen. Het tweede middel klaagt dat het Hof in dat tussenarrest het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen. De middelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.2.1. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 26 juli 2005. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een 'schriftuur ex art. 410 Wetboek van Strafvordering', waarin de oproeping van een aantal getuigen wordt verzocht. Deze brief houdt het volgende in:
"Op 28 juli 2005 werd hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 26 juli 2005 onder de parketnummers:
13/129218-04 (zaak A)
13/128108-02 (zaak B)
13/067262-04 (zaak C)
13/461694-05 (zaak D)
[Verdachte], geboren op [geboortedatum] 1948 te [geboorteplaats] kan zich niet verenigen met het bovengenoemde vonnis aangezien:
- de bewezenverklaringen feiten betreffen die door hem worden ontkend en
- bij een nauwkeurige afweging van belangen een lagere straf moet volgen
Aangezien een uitgewerkt vonnis thans niet voorhanden is, zal vooralsnog moeten worden volstaan met het verzoek de volgende getuigen te horen:
(...)
- [getuige 3] ([geboortedatum] 1979), [a-straat 1], [woonplaats]
(...)
- [getuige 4] ([geboortedatum] 1973), [b-straat 1], [woonplaats]
- [getuige 1] ([geboortedatum] 1983), p/a [c-straat 1], [woonplaats]
- [getuige 2] ([geboortedatum] 1983) p/a [c-straat 1], [woonplaats]."
2.2.2. Blijkens de zich in het dossier bevindende pleitnotities heeft de raadsman ter terechtzitting van 25 januari 2006 het volgende aangevoerd:
"De grondslag van de verschillende onderzoekswensen is de appèlmemorie van 12 augustus 2005 en de toelichting daarop in mijn schrijven aan Advocaat-Generaal mevrouw mr De Vries van 10 november 2006. Op basis van die stukken en van nadere verzoeken hier op zitting verzoek ik u de zaak open terug te verwijzen naar de rechter-commissaris ten einde het noodzakelijke onderzoek te doen.
(...)
De verdediging wenst een deskundige te laten kijken naar alle videoverhoren die in deze strafzaak en in de strafzaak tegen de buurjongen ([betrokkene 1]) van de familie [A] zijn opgenomen. Voor een goed en deskundig oordeel over de wijze van verhoren en een inschatting van de beïnvloeding van getuigen door personen in de omgeving van die getuige acht de verdediging het noodzakelijk de volgende getuigen te horen. Achter elke naam treft u, naast bovengenoemde reden, eventuele ander redenen deze getuige te horen:
(...)
- [Getuige 3], de lerares [slachtoffer 1]: zij bracht [slachtoffer 1] naar het studioverhoor op 16 november 2004. Blijkens het verhoor van [slachtoffer 1] is met [getuige 3] gesproken over cliënt (p. 280, 281). Daarnaast legt zij een voor cliënt belastende verklaring af (p. 251 e.v.)
(...)
- [Getuige 4] gastouder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]: door haar is de (spreekwoordelijke) bal gaan rollen. De verdediging wenst haar te horen over het gesprek dat zij had met [slachtoffer 1] waarna zij meldingen heeft gedaan bij de stichting [B]. Zie ook haar (belastende) verklaring p. 12 e.v.
- [Getuige 1] en [getuige 2]: beiden spraken met [slachtoffer 4] over cliënt. De verklaring van [getuige 1] (p. 90 e.v.) wordt voor het bewijs gebruikt, die van [getuige 2] (p. 108 e.v.) wordt in het verkort vonnis genoemd. Beide verklaringen zijn de auditu, maar voor cliënt belastend. Daarnaast wenst de verdediging zich een beeld te vormen over de totstandkoming van de belastende verklaring zoals [slachtoffer 4] die bij de politie aflegde. Ook met het oog op de veel minder belastende verklaring die zij later ten overstaan van de rechter-commissaris aflegde."
2.2.3. Het tussenarrest van het Hof van 8 februari 2006 houdt het volgende in:
"Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2006.
(...)
De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht om een open verwijzing van de zaak naar de rechter-commissaris teneinde door deze een aantal onderzoekshandelingen te doen verrichten.
In de eerste plaats heeft de raadsman verzocht een deskundige alle verklaringen van de minderjarige slachtoffers, welke tijdens de studioverhoren op videoband zijn opgenomen, te laten bekijken en afluisteren - inclusief die van het slachtoffer [slachtoffer 1] in de strafzaak tegen haar buurjongen [betrokkene 1] -, opdat de deskundige een oordeel kan geven over de betrouwbaarheid van die verklaringen.
In de tweede plaats heeft de raadsman verzocht een aantal getuigen - (...) [getuige 3], (...) [getuige 4], [getuige 1], [getuige 2] (...) - te horen, opdat (mede door de te benoemen deskundige) kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre zij de minderjarige slachtoffers hebben beïnvloed voordat deze hun verklaringen aflegden.
(...)
Het hof overweegt omtrent deze verzoeken als volgt.
Het hof wijst het verzoek toe een deskundige de betrouwbaarheid te laten beoordelen van de door de minderjarige slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] afgelegde, op videoband opgenomen, verklaringen.
Het in de tweede plaats door de raadsman genoemde onderzoek een aantal getuigen te doen horen over hun mogelijke beïnvloeding van de verklaringen van de minderjarige slachtoffers wordt afgewezen. Naar het oordeel van het hof kan worden volstaan met het door de deskundige de betrouwbaarheid van de verklaringen van voormelde minderjarige slachtoffers te laten beoordelen op grond van de door hen zelf afgelegde, en op video opgenomen, verklaringen. Niet valt in te zien dat de verklaringen van de gevraagde getuigen terzake relevant zijn, nu feiten noch omstandigheden aannemelijk zijn geworden dat van een dergelijke beïnvloeding sprake zou zijn geweest en de grond voor het verzoek van de verdediging, te weten de mogelijke onbetrouwbaarheid van de door de slachtoffers afgelegde verklaringen, reeds door een deskundige zal worden onderzocht, zodat de verdachte bij afwijzing van dit deel van zijn verzoeken redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad.
Ook de overige aan het verzoek ten grondslag gelegde redenen tot het horen van bedoelde getuigen vormen voor het hof geen aanleiding alsnog tot inwilliging van het verzoek over te gaan. De enkele omstandigheid dat een aantal van deze getuigen - te weten (...) [getuige 3], [getuige 4] (...) - belastende verklaringen over de verdachte hebben afgelegd, al dan niet na eerdere niet, of minder, belastende verklaringen, is daartoe onvoldoende, nu ter zitting niet duidelijk is geworden welke andere vragen de verdediging aan deze getuigen zou willen stellen, dan die welke reeds aan hen zijn gesteld.
(...)
Het verzoek van de verdediging om de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] te doen horen is gebaseerd op de wens inzicht te verkrijgen in de wijze waarop de door [slachtoffer 4] bij de politie afgelegde, voor de verdachte belastende, verklaring tot stand is gekomen, met het oog op de voor de verdachte minder belastende verklaringen die [slachtoffer 4] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Nu niet is aangevoerd dat de genoemde getuigen daaromtrent uit eigen wetenschap of ondervinding kunnen verklaren en het hof geen enkele aanwijzing heeft dat dit het geval zou kunnen zijn, kan met het achterwege blijven van het horen van die getuigen geen verdedigingsbelang zijn geschaad.
(...)
Beslissing
Het hof:
Heropent het onderzoek, schorst dit in het belang ervan en beveelt de hervatting van het onderzoek op een nader te bepalen terechtzitting.
Stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris teneinde door deze een deskundige te benoemen die op grond van de op videoband opgenomen verklaringen van de minderjarige slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] de betrouwbaarheid van hun verklaringen dient te beoordelen (...)."
2.2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 september 2006 houdt het volgende in:
"Het onderzoek ter terechtzitting wordt opnieuw aangevangen."
Het bestreden arrest houdt in dat het is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en op de terechtzitting in hoger beroep van 27 september 2006.
2.3.1. Art. 322, vierde lid, Sv luidt:
"Ook in het geval het onderzoek ter terechtzitting opnieuw wordt aangevangen blijven beslissingen van de rechtbank inzake de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding uit hoofde van artikel 278, eerste lid, beslissingen op verweren van de verdachte uit hoofde van artikel 283, eerste lid, beslissingen op vorderingen tot wijziging van de telastlegging alsmede beslissingen inzake het horen of de oproeping van getuigen of deskundigen ter terechtzitting uit hoofde van artikel 287 of artikel 288 in stand."
2.3.2. Ingevolge art. 415 Sv is art. 322 Sv op het rechtsgeding voor het gerechtshof van overeenkomstige toepassing.
2.4. Niet blijkt dat ter terechtzitting van 25 januari 2006 door of namens de verdachte een verzoek als bedoeld in art. 287, derde lid onder a, Sv is gedaan om de desbetreffende bij appelschriftuur opgegeven getuigen alsnog ter terechtzitting op te roepen. Verzocht is "de zaak open terug te verwijzen naar de rechter-commissaris ten einde het noodzakelijke onderzoek te doen", waaronder het horen van een aantal getuigen. Bij tussenarrest van 8 februari 2006 heeft het Hof dat verzoek wat betreft de in de middelen bedoelde getuigen, die de raadsman door de Rechter-Commissaris wilde doen horen, afgewezen. Dat is een beslissing als bedoeld in art. 316 in verbinding met art. 328 Sv. Daarop heeft art. 322, vierde lid, Sv geen betrekking. Die beslissing is nu het onderzoek ter terechtzitting op 27 september 2006 opnieuw is aangevangen, dus niet in stand gebleven zodat de bestreden einduitspraak daarop niet mede berust.
2.5. Het voorgaande brengt mee dat de verdachte niet kan worden ontvangen in zijn cassatieberoep voor zover dit is gericht tegen het tussenarrest van het Hof van 8 februari 2006 (vgl. HR 8 april 2008, LJN BC6726, NJ 2008, 229). Het eerste en het tweede middel moeten daarom onbesproken blijven.
3. Beoordeling van het derde middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De als middel aangeduide klacht voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
4. Beoordeling van het vierde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. In de omstandigheid dat de Hoge Raad na de bij de inzending van de stukken opgetreden vertraging eerst uitspraak kan doen nadat meer dan 36 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde straf te verminderen met zes maanden.
6. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover dat is gericht tegen het tussenarrest van het Hof van 8 februari 2006;
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J.W. Ilsink, W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 1 december 2009.