ECLI:NL:HR:2009:BI1308
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bijzondere voorwaarde bij strafoplegging in diefstal van hond
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was veroordeeld voor de diefstal van een hond en het Hof had als bijzondere voorwaarde gesteld dat de verdachte het gestolen hondje moest teruggeven aan de eigenaresse. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaten, mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, een middel van cassatie hebben voorgesteld. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de strafoplegging, maar tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht een voorwaarde als door het Hof gesteld niet toelaat, onjuist is. De beslissing van het Hof om de bijzondere voorwaarde te stellen was niet onbegrijpelijk en kon niet met vrucht in cassatie worden bestreden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd naar 237 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De Hoge Raad heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden, wat heeft geleid tot de vermindering van de gevangenisstraf. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de mogelijkheid van bijzondere voorwaarden bij strafopleggingen en de noodzaak van een goede motivering door de lagere rechters.