ECLI:NL:HR:2009:BI1006
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Verjaring bij verzet in strafzaken en de voorwaarden voor toetsing in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Utrecht. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 40,- voor het zich bevinden op een voor haar blijkbare wijze door de rechthebbende verboden terrein. Na verzet tegen dit vonnis, werd de verdachte opnieuw bij verstek veroordeeld. De kern van de zaak betreft de vraag of het recht tot strafvordering door verjaring was vervallen, en wanneer deze vraag aan de orde kan komen. De Hoge Raad oordeelt dat, indien volgens de wet verzet openstaat en door de verdachte verzet is gedaan, de vraag of het recht tot strafvordering door verjaring is vervallen pas aan de orde kan komen als de verdachte op de zitting verschijnt. Aangezien de verdachte niet is verschenen, kon de vraag naar verjaring niet worden behandeld. In cassatie kan enkel de vervallenverklaring van het verzet worden getoetst. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij ook de subsidiaire klacht over overschrijding van de redelijke termijn niet wordt gehonoreerd. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder verjaring kan worden ingeroepen in het kader van verzet en de rol van de verdachte in het proces.