ECLI:NL:HR:2009:BI1006

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11642
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring bij verzet in strafzaken en de voorwaarden voor toetsing in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Utrecht. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 40,- voor het zich bevinden op een voor haar blijkbare wijze door de rechthebbende verboden terrein. Na verzet tegen dit vonnis, werd de verdachte opnieuw bij verstek veroordeeld. De kern van de zaak betreft de vraag of het recht tot strafvordering door verjaring was vervallen, en wanneer deze vraag aan de orde kan komen. De Hoge Raad oordeelt dat, indien volgens de wet verzet openstaat en door de verdachte verzet is gedaan, de vraag of het recht tot strafvordering door verjaring is vervallen pas aan de orde kan komen als de verdachte op de zitting verschijnt. Aangezien de verdachte niet is verschenen, kon de vraag naar verjaring niet worden behandeld. In cassatie kan enkel de vervallenverklaring van het verzet worden getoetst. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij ook de subsidiaire klacht over overschrijding van de redelijke termijn niet wordt gehonoreerd. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder verjaring kan worden ingeroepen in het kader van verzet en de rol van de verdachte in het proces.

Uitspraak

2 juni 2009
Strafkamer
nr. 07/11642
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank te Utrecht, sector Kanton, locatie Utrecht, van 9 november 2005, nummer 16/161098-01, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Kantonrechter in de Rechtbank te Utrecht heeft de verdachte bij vonnis van 25 februari 2003 ter zake van "zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond waarvan de toegang op een voor haar blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden bevinden" bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 40,-. Na gedaan verzet heeft de Kantonrechter de verdachte bij vonnis van 9 november 2005 - wederom bij verstek - ter zake van "zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond waarvan de toegang op een voor haar blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden bevinden" veroordeeld tot een geldboete van € 40,-, subsidiair een dag hechtenis. Nu eerstgenoemd vonnis bij verstek is gewezen, verstaat de Hoge Raad laatstgenoemd, thans bestreden vonnis aldus dat daarbij het door de verdachte gedane verzet op de voet van art. 402, eerste lid, (oud) Sv vervallen is verklaard.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen van 25 februari 2003 en 9 november 2005 en tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst primair de klacht dat ter zake van de tenlastegelegde, op of omstreeks 8 april 2001 begane overtreding van art. 461 Sr inmiddels het recht tot strafvordering door verjaring is vervallen.
3.2. Ingeval volgens de wet verzet openstaat en door de verdachte verzet is gedaan, kan ingevolge art. 402 (oud) en art. 403 (oud) Sv de vraag of het recht tot strafvordering door verjaring is vervallen, eerst aan de orde komen indien de verdachte ten dienenden dage in rechten verschijnt (vgl. HR 9 mei 2006, LJN AV6216, NJ 2006, 296). In aanmerking genomen dat het proces-verbaal van de terechtzitting van de Kantonrechter van 9 november 2005, welke terechtzitting is gehouden naar aanleiding van het door de verdachte tegen het bij verstek gewezen vonnis van 25 februari 2003 gedane verzet, inhoudt dat de verdachte aldaar (opnieuw) niet is verschenen, kon dus aldaar de vraag naar de verjaring niet aan de orde komen, terwijl in cassatie slechts de vervallenverklaring van het verzet kan worden onderzocht. De primaire klacht, waarin dit wordt miskend, faalt derhalve.
3.3. De subsidiaire klacht dat de redelijke termijn is overschreden en dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, moet dit lot delen.
3.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 2 juni 2009.