ECLI:NL:HR:2009:BI0543

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02916 W
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2009 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door een veroordeelde in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS). De veroordeelde had beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam van 30 juni 2008, waarin een verzoek van de Duitse autoriteiten tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing werd behandeld. De Hoge Raad oordeelde dat de veroordeelde niet-ontvankelijk was in zijn cassatieberoep voor zover dit gericht was tegen de beslissing tot opheffing van het bevel tot schorsing van de bewaring. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 32, eerste lid, van de WOTS, dat bepaalt dat beroep in cassatie openstaat tegen de uitspraak van de rechtbank betreffende het verzoek tot tenuitvoerlegging. De Hoge Raad concludeerde dat de veroordeelde niet kon worden ontvangen in zijn cassatieberoep voor de beslissing van de Rechtbank tot opheffing van de schorsing van de bewaring, en dat het derde middel onbesproken moest blijven. De overige middelen van cassatie werden eveneens verworpen, omdat zij niet voldeden aan de vereisten voor cassatie. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder cassatieberoepen in het kader van de WOTS kunnen worden ingesteld en de noodzaak voor duidelijke en stellige klachten over schendingen van rechtsregels.

Uitspraak

9 juni 2009
Strafkamer
nr. 08/02916 W
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam van 30 juni 2008, nummer 10/992017-08, omtrent een verzoek van de Duitse autoriteiten tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:
[Veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1. Ingevolge art. 32, eerste lid, Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) staat beroep in cassatie open tegen "de uitspraak van de rechtbank betreffende het verzoek tot tenuitvoerlegging".
2.2. De geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 1 oktober 1998 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Uitleveringswet, de Wet economische delicten en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen betreffende de bepalingen aangaande de procedure in cassatie in strafzaken, herzieningszaken, uitleveringszaken en zaken in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Stb. 591) houdt het volgende in
- omtrent art. 31 Uitleveringswet:
"In het eerste lid zijn de woorden "betreffende het verzoek tot uitlevering" toegevoegd, om duidelijk te maken dat tegen andere door de rechtbank genomen beslissingen, zoals de beslissing omtrent de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon, in het algemeen geen cassatieberoep open staat (vgl. HR 15 oktober 1985, NJ 1986, 315, en de conclusie van de Advocaat-Generaal Fokkens voor HR 5 maart 1991, NJ 1991, 681)." (Kamerstukken II 1996/1997, 25 240, nr. 3, p. 15)
- omtrent art. 32 WOTS:
"In het eerste lid wordt na de woorden "de uitspraak van de rechtbank" ingevoegd: betreffende het verzoek tot tenuitvoerlegging. (...)
Toelichting
De voorgestelde wijzigingen zijn in de nota naar aanleiding van het verslag reeds toegelicht. Hieraan kan nog het volgende worden toegevoegd. (...) Bij de voorstellen tot wijziging van de cassatieprocedure in strafzaken is de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) ten onrechte niet meegenomen. Dit gebeurt nu alsnog door invoeging van een nieuw artikel (...) tot wijziging van artikel 32 WOTS (...). Vanwege de verwantschap met uitleveringszaken en de ook bij de afhandeling van WOTS-verzoeken vereiste spoed is daarbij aangesloten bij de procedure van het voorgestelde artikel 31 Uitleveringswet. (...)
De wijziging van artikel 32 lid 1 WOTS betreft een precisering van de voor cassatieberoep vatbare beslissingen, net als wordt voorgesteld in artikel 31 lid 1 Uw. Het cassatieberoep tegen de "uitspraak van de rechtbank betreffende het verzoek tot tenuitvoerlegging" omvat zowel de toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging als de opgelegde straf of maatregel." (Kamerstukken II 1997/1998, 25 240, nr. 7, p. 2-4)
2.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat de veroordeelde niet kan worden ontvangen in zijn cassatieberoep voor zover dat is gericht tegen de in de bestreden uitspraak opgenomen beslissing van de Rechtbank tot opheffing van het bevel tot schorsing van de bewaring van de veroordeelde. Het derde middel moet derhalve onbesproken blijven.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De als middel aangeduide klacht voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de veroordeelde niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep voor zover dat is gericht tegen de opheffing van het bevel tot schorsing van de bewaring;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 9 juni 2009.