ECLI:NL:HR:2009:BI0543
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- W.F. Groos
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid cassatieberoep in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2009 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door een veroordeelde in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS). De veroordeelde had beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam van 30 juni 2008, waarin een verzoek van de Duitse autoriteiten tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing werd behandeld. De Hoge Raad oordeelde dat de veroordeelde niet-ontvankelijk was in zijn cassatieberoep voor zover dit gericht was tegen de beslissing tot opheffing van het bevel tot schorsing van de bewaring. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 32, eerste lid, van de WOTS, dat bepaalt dat beroep in cassatie openstaat tegen de uitspraak van de rechtbank betreffende het verzoek tot tenuitvoerlegging. De Hoge Raad concludeerde dat de veroordeelde niet kon worden ontvangen in zijn cassatieberoep voor de beslissing van de Rechtbank tot opheffing van de schorsing van de bewaring, en dat het derde middel onbesproken moest blijven. De overige middelen van cassatie werden eveneens verworpen, omdat zij niet voldeden aan de vereisten voor cassatie. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder cassatieberoepen in het kader van de WOTS kunnen worden ingesteld en de noodzaak voor duidelijke en stellige klachten over schendingen van rechtsregels.