ECLI:NL:HR:2009:BI0505

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11508 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest wegens verzuim in de beslissing op een getuigenverzoek in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 21 februari 2007. De verdachte, geboren in 1942, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij hij was veroordeeld voor het verwerven van Belgische obligaties waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf verkregen waren. De raadsman van de verdachte had een verzoek ingediend om een getuige te horen, maar het Hof had verzuimd om op dit verzoek te beslissen. Dit verzuim is in strijd met de artikelen 328, 331 en 415 van het Wetboek van Strafvordering, wat leidt tot nietigheid van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof een uitdrukkelijke beslissing op het getuigenverzoek had moeten nemen, en heeft de bestreden uitspraak vernietigd voor zover deze aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen was. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, om opnieuw te worden berecht en afgedaan. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie die niet tot vernietiging leidden, niet verder gemotiveerd, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling vereisten.

Uitspraak

9 juni 2009
Strafkamer
nr. 07/11508 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 21 februari 2007, nummer 23/002369-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van de feiten 2 en 3 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een verzoek tot het horen van een getuige.
2.2. Ter terechtzitting in hoger beroep van 7 februari 2007 heeft de raadsman het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities, die het volgende inhouden:
"8 Subsidiair: verzoek om aanhouding
Voor het geval Uw Hof op enig onderdeel van de tenlastelegging tot bewezenverklaring zou komen, verzoek ik u de zaak aan te houden om (...) [betrokkene 1] (in verband met feit 4) als getuige te horen. (...) [betrokkene 1] kan verklaren of hij de obligaties inderdaad aan [betrokkene 2] heeft gegeven of en wat hij daarbij aan [betrokkene 2] heeft verteld."
2.3. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"4. hij in de periode van 1 mei 1998 tot en met 31 augustus 1998 in Nederland een aantal Belgische obligaties, te weten:
a. Koninklijke België, 8,75%, nr. 7.017.991 en
b. Koninklijke België, 8,75%, nr. 7.017.992 en
c. Koninklijke België, 9,25%, nr. 7.206.584 en
d. Koninklijke België, 9,25%, nr. 7.206.585 en
e. Fr. Colruyt, 9,25%, nr. 00004757 en
f. Fr. Colruyt, 9,25%, nr. 00004788 en
g. Koninklijke België, nr. 8.072.784 en
h. Koninklijke België, 9%, nr. 7.170.919 en
i. Koninklijke België, 9%, nr. 7.170.922 en
j . Koninklijke België, 8,75%, nr. 7.086.965 en
k. Koninklijke België, 7,5%, nr. 7.036.258 en
1. Koninklijke België, 7,5%, nr. 7.008.496 en
m. Koninklijke België, 9%, nr. 7.170.918,
heeft verworven, terwijl hij ten tijde van het verwerven van die obligaties redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen obligaties betrof."
2.4. Uit het vorenstaande volgt dat een verzoek is gedaan als bedoeld in art. 328 in verbinding met art. 331 en art. 415 Sv en dat de aan het verzoek verbonden voorwaarde is vervuld, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Noch de processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep noch het bestreden arrest houden een beslissing van het Hof in over het door de raadsman gedane verzoek. Dat verzuim heeft ingevolge art. 330 in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, het vierde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 9 juni 2009.