ECLI:NL:HR:2009:BH9031

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04347
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie door benadeelde partij na afwijzing vordering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 08/04347. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een benadeelde partij (bp) in het cassatieberoep, nadat haar vordering door de appelrechter in het strafgeding niet-ontvankelijk was verklaard. De benadeelde partij had een middel van cassatie ingediend via haar advocaat, mr. A.H. Westendorp, maar de verdachte had geen middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde dat de verdachte niet-ontvankelijk zou worden verklaard in het beroep.

De Hoge Raad overwoog dat de wet geen regeling bevat voor het instellen van beroep in cassatie door een benadeelde partij in de situatie waarin haar vordering door de appelrechter is afgewezen en noch de verdachte noch het openbaar ministerie cassatieberoep heeft ingesteld. Dit werd bevestigd door eerdere rechtspraak, waaruit blijkt dat de wetgever niet heeft willen voorzien in een dergelijke mogelijkheid. Hierdoor is de Hoge Raad niet bevoegd om de schriftuur van de benadeelde partij te beoordelen.

De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het beroep, omdat hij niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie had ingediend. Dit leidde tot de beslissing dat de schriftuur van de benadeelde partij onbesproken moest blijven. Het arrest is gewezen door vice-president F.H. Koster, samen met raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, en is uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

7 juli 2009
Strafkamer
Nr. 08/04347
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 februari 2008, nummer 22/004515-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 8], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld. Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beoordeling van de schriftuur van de benadeelde partij
3.1. Art. 421, vierde lid, Sv voorziet in het instellen van hoger beroep door een benadeelde partij tegen de afwijzing van haar vordering door de rechter in eerste aanleg indien noch de verdachte noch het openbaar ministerie hoger beroep heeft ingesteld. De wet bevat geen regeling ten aanzien van het instellen van beroep in cassatie door een benadeelde partij indien haar vordering door de appelrechter in het strafgeding niet-ontvankelijk is verklaard dan wel is afgewezen en noch de verdachte noch het openbaar ministerie cassatieberoep heeft ingesteld (vgl. HR 25 maart 2003, LJN AF4207, NJ 2003, 329). Evenmin bevat de wet zo een regeling voor het geval de verdachte onderscheidenlijk het openbaar ministerie in het ingestelde cassatieberoep niet kan worden ontvangen. Daaruit moet worden afgeleid dat de wetgever van een dergelijke voorziening niet heeft willen weten.
Dat brengt mee dat de Hoge Raad in de genoemde gevallen niet bevoegd is tot de beoordeling van een op de voet van art. 437, derde lid, Sv ingediende schriftuur van een benadeelde partij.
3.2. Uit het vorenoverwogene volgt dat de namens de benadeelde partij ingediende schriftuur onbesproken moet blijven.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 juli 2009.