ECLI:NL:HR:2009:BH9030

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03943
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestorming van ADO-home door Ajax-supporters en de beoordeling van voorwaardelijk opzet in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de bestorming van het ADO-home door Ajax-supporters op 10 februari 2006, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het voorbereiden van een misdrijf dat gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan supporters van ADO/FC Den Haag. De verdachte had samen met een ander een routebeschrijving, messen, benzine en andere voorwerpen in bezit die kennelijk bestemd waren voor het plegen van dit misdrijf. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelingen had verricht ter voorbereiding van dit delict, en had voorwaardelijk opzet als voldoende geacht voor de bewezenverklaring van het opzetvereiste uit artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling het middel van de verdachte verworpen, dat stelde dat voor het bewijs van opzet niet volstond dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, maar dat er een oogmerk vastgesteld moest worden. De Hoge Raad oordeelde dat deze opvatting onjuist was, gelet op de bewoordingen van artikel 46, eerste lid, en de wetsgeschiedenis. De Hoge Raad bevestigde daarmee de uitspraak van het Hof en verklaarde het beroep ongegrond. Dit arrest is van belang voor de uitleg van het opzetvereiste in het strafrecht, met name in gevallen van voorbereidingshandelingen voor een misdrijf.

Uitspraak

7 juli 2009
Strafkamer
Nr. 08/03943
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 februari 2008, nummer 22/006732-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 7], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. van Beest, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte voorwaardelijk opzet toereikend heeft geacht voor de bewezenverklaring.
2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 10 februari 2006 te Amsterdam en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander ter voorbereiding van het met een ander te plegen misdrijf, te weten het op 10 februari 2006 te 's-Gravenhage opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan supporters van ADO/FC Den Haag, met een ander opzettelijk
- een routebeschrijving (van de Arena te Amsterdam naar de Moerweg, althans het stadion van ADO/FC Den Haag te 's-Gravenhage) en
- een of meer mes(sen) en/of (andere) (scherpe) steekvoorwerp(en) en
- een jerrycan benzine en
- een of meer honkbalknuppel(s) en/of paraplu(s) en/of (andere) slagvoorwerp(en) kennelijk bestemd tot het (in vereniging) begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad."
2.3. Het bewezenverklaarde is toegesneden op art. 46, eerste lid, Sr waarin, kort gezegd, strafbaar is gesteld het "opzettelijk" plegen van voorbereidingshandelingen. Over dat opzetvereiste houdt de wetsgeschiedenis onder meer het volgende in:
"Ik wijs er nog eens op dat de gangbare opzet-leer ook hier zal gelden. Voorwaardelijk opzet - het handelen, desbewust aanvaardend de aanmerkelijke kans op delictsvoltooiing - is dus voldoende om de strafrechtelijke aansprakelijkheid in te doen treden voor de onvolkomen delictsvorm." (Kamerstukken II 1990-1991, 22 268, nr. 3, p. 16)
2.4. Het middel steunt op de opvatting dat voor het bewijs van het bestanddeel opzettelijk uit art. 46 Sr voorwaardelijk opzet niet toereikend is, doch oogmerk moet worden vastgesteld. Die opvatting is echter, gelet op de bewoordingen van art. 46, eerste lid, Sr en op de daarop betrekking hebbende wetsgeschiedenis, onjuist, zodat het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 juli 2009.