ECLI:NL:HR:2009:BH8800
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en afluisteren van gesprekken in het licht van artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte, die in beroep ging tegen een eerdere uitspraak. De verdachte stelde dat zijn privacy was geschonden doordat een verbalisant op instigatie van de aangeefster een telefoongesprek met hem had afgeluisterd. De verdediging voerde aan dat dit een ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde opleverde, waardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. Subsidiair werd verzocht om het proces-verbaal van bevindingen uit te sluiten van het bewijs.
Het Hof heeft het verweer van de verdachte verworpen en geoordeeld dat het meeluisteren door de verbalisant geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte opleverde, zoals gewaarborgd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de verbalisant niet sturend had opgetreden, maar slechts op verzoek van de aangeefster had geluisterd. De Hoge Raad oordeelde verder dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht voor de uitspraak.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven.