ECLI:NL:HR:2009:BH8800

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11424
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en afluisteren van gesprekken in het licht van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte, die in beroep ging tegen een eerdere uitspraak. De verdachte stelde dat zijn privacy was geschonden doordat een verbalisant op instigatie van de aangeefster een telefoongesprek met hem had afgeluisterd. De verdediging voerde aan dat dit een ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde opleverde, waardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. Subsidiair werd verzocht om het proces-verbaal van bevindingen uit te sluiten van het bewijs.

Het Hof heeft het verweer van de verdachte verworpen en geoordeeld dat het meeluisteren door de verbalisant geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte opleverde, zoals gewaarborgd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de verbalisant niet sturend had opgetreden, maar slechts op verzoek van de aangeefster had geluisterd. De Hoge Raad oordeelde verder dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht voor de uitspraak.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven.

Uitspraak

26 mei 2009
Strafkamer
nr. S 07/11424
Gra/DV
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 11 december 2006, nummer 21/002814-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.E.J. Janzing, advocaat te Wijchen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verweer dat primair strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging en subsidiair tot bewijsuitsluiting, ten onrechte heeft verworpen.
2.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de privacy van verdachte is geschonden. Verbalisant [verbalisant 1] heeft het gesprek dat aangeefster met verdachte voerde heimelijk afgeluisterd. Hierdoor is sprake van een zodanig ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde waarbij doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van verdachtes belangen wordt tekort gedaan aan zijn recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair dient volgens hem het proces-verbaal van bevindingen te worden uitgesloten van het bewijs, zodat vrijspraak behoort te volgen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen (p. 19 van het proces-verbaal) is de navolgende gang van zaken gebleken:
- Op 27 maart 2006 omstreeks 17.15 uur kreeg verbalisant [verbalisant 1] samen met een collega tijdens hun surveillancedienst van de regionale meldkamer een melding dat op het adres [a-straat 1] te [plaats] de vrouw des huizes bedreigd was door haar aanstaande ex-man, verdachte, waarop verbalisanten ter plaatse gingen;
- In de woning troffen verbalisanten de vrouw des huizes, aangeefster, erg overstuur aan. Zij vertelde dat zij bedreigd was door verdachte;
- Op het moment dat verbalisanten ongeveer twintig minuten in de woning waren, ging de telefoon, waarna aangeefster de telefoon opnam;
- Aangeefster gebaarde naar de verbalisanten, waardoor zij begrepen dat dit verdachte moest zijn;
- Vervolgens nam verbalisant [verbalisant 1] op instigatie van de aangeefster de hoorn van een andere telefoon in de huiskamer op en luisterde een gedeelte van het gesprek mee;
- Verbalisant hoorde verdachte zeggen: "Je moet eindelijk eens normaal doen, ik laat aan jou de keus en anders is het geregeld". Toen aangeefster vroeg wat dat nou was met Joegoslaven, hoorde hij verdachte zeggen: "Ik hoef maar met mijn vingers te knippen en het is geregeld, aan jou de keus. Doe je normaal of niet".
Het hof stelt voorop dat uit artikel 139e juncto artikel 139a van het Wetboek van Strafrecht volgt dat het meeluisteren met een gesprek in opdracht van een der gespreksdeelnemers door een persoon, die geen deelnemer aan het gesprek is, niet strafbaar is gesteld. Het enkel afluisteren van een gesprek in opdracht van een gespreksdeelnemer door de politie betekent op zichzelf derhalve niet een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de andere gespreksdeelnemer die daartoe geen toestemming had gegeven en er ook niet van afwist. Het kan wel een inbreuk vormen, indien er bijkomende omstandigheden zijn. Daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake. Op grond van bovenvermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel, dat de politie op geen enkele wijze de totstandkoming van het gesprek of de inhoud ervan heeft gestuurd: de ambtenaren hebben zich ertoe beperkt op aanwijzing van de aangeefster mee te luisteren, hetgeen rechtmatig is. Het verweer wordt verworpen."
2.3. In aanmerking genomen dat, naar het Hof niet onbegrijpelijk heeft vastgesteld, de verbalisant slechts op instigatie van de aangeefster het telefoongesprek met de verdachte heeft afgeluisterd en aldus niet sturend is opgetreden, geeft het oordeel van het Hof dat het meeluisteren door de verbalisant geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte als gewaarborgd in art. 8 EVRM oplevert, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 200,? en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 26 mei 2009.