ECLI:NL:HR:2009:BH8755

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11222
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep tegen geldboete voor overtreding identificatieplicht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2009 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld tot een geldboete van € 60,- voor het niet voldoen aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, zoals opgelegd bij artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht. De Rechtbank te Maastricht had deze beslissing bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat ingevolge artikel 427 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tegen arresten van gerechtshoven betreffende overtredingen geen cassatieberoep openstaat indien geen andere straf of maatregel is opgelegd dan een geldboete van maximaal € 250,-. Dit betekende dat de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in het cassatieberoep voor zover dit gericht was tegen de beslissing met betrekking tot de overtreding.

De verdachte had zijn beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. R.M.J. Schoonbrood, die middelen van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad merkte op dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht in deze zaak. De Hoge Raad verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep voor zover dit gericht was tegen de bewezenverklaarde overtreding, maar verwierp het beroep voor het overige.

De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder cassatieberoep mogelijk is in zaken van overtredingen en de noodzaak voor middelen van cassatie om te voldoen aan wettelijke vereisten. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, vooral in het kader van de behandeling van overtredingen en de mogelijkheden voor hoger beroep.

Uitspraak

26 mei 2009
Strafkamer
nr. 07/11222
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 maart 2007, nummer 20/003334-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.M.J. Schoonbrood, advocaat te Sittard, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het bestreden arrest heeft onder meer betrekking op een overtreding (niet voldoen aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd bij art. 2 van de Wet op de identificatieplicht). Het Hof heeft de beslissing van de Rechtbank te Maastricht bevestigd waarbij ter zake van dat feit een geldboete van € 60,-, subsidiair 2 dagen hechtenis is opgelegd. Ingevolge art. 427 Sv staat tegen arresten van gerechtshoven betreffende overtredingen beroep in cassatie niet open indien, voor zover hier van belang, geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum van € 250,-. Dat betekent dat in deze tegen de beslissing met betrekking tot genoemde overtreding geen cassatieberoep openstaat. Hieruit volgt dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het ingestelde cassatieberoep voorzover dit is gericht tegen de beslissing terzake genoemde overtreding.
3. Beoordeling van het eerste middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De als middel aangeduide klacht voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 240,- en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal
de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep, voor zover dit is gericht tegen de bewezenverklaarde overtreding;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 26 mei 2009.