ECLI:NL:HR:2009:BH8755
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van cassatieberoep tegen geldboete voor overtreding identificatieplicht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2009 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld tot een geldboete van € 60,- voor het niet voldoen aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, zoals opgelegd bij artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht. De Rechtbank te Maastricht had deze beslissing bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat ingevolge artikel 427 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tegen arresten van gerechtshoven betreffende overtredingen geen cassatieberoep openstaat indien geen andere straf of maatregel is opgelegd dan een geldboete van maximaal € 250,-. Dit betekende dat de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in het cassatieberoep voor zover dit gericht was tegen de beslissing met betrekking tot de overtreding.
De verdachte had zijn beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. R.M.J. Schoonbrood, die middelen van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad merkte op dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht in deze zaak. De Hoge Raad verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep voor zover dit gericht was tegen de bewezenverklaarde overtreding, maar verwierp het beroep voor het overige.
De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder cassatieberoep mogelijk is in zaken van overtredingen en de noodzaak voor middelen van cassatie om te voldoen aan wettelijke vereisten. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, vooral in het kader van de behandeling van overtredingen en de mogelijkheden voor hoger beroep.