ECLI:NL:HR:2009:BH8600
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch inzake schending van rechtsregels en redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 26 maart 2007 uitspraak deed in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1983 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft het beroep ingesteld via zijn raadsman, mr. R.M.J. Schoonbrood, advocaat te Sittard. De advocaat heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat voor onderzoek door de cassatierechter alleen middelen van cassatie in aanmerking komen die voldoen aan de wettelijke vereisten. Het eerste middel werd niet als zodanig erkend, omdat het niet voldeed aan de eisen van een stellige en duidelijke klacht over de schending van een rechtsregel of verzuim van een vormvoorschrift. De overige middelen konden evenmin tot cassatie leiden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling, zoals vereist door artikel 81 RO.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Het is vastgesteld dat er meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden. Ondanks deze overschrijding, heeft de Hoge Raad besloten dat er geen rechtsgevolg aan deze constatering verbonden hoeft te worden, gezien de opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 240,- aan de verdachte en de mate van overschrijding van de redelijke termijn.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en is uitgesproken op 26 mei 2009.