ECLI:NL:HR:2009:BH8596

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11054
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch inzake schending van rechtsregels en redelijke termijn

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 26 maart 2007 werd gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1986 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats. Het beroep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R.M.J. Schoonbrood, advocaat te Sittard. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 26 mei 2009 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het eerste middel van cassatie niet als zodanig werd erkend, omdat het niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De overige middelen werden eveneens verworpen, omdat zij niet tot cassatie konden leiden en geen nadere motivering vereisten volgens artikel 81 RO.

De Hoge Raad heeft ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, aangezien er meer dan twee jaar zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Ondanks deze overschrijding van de redelijke termijn, heeft de Hoge Raad besloten dat er geen rechtsgevolg aan deze constatering verbonden hoeft te worden, gezien de opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 240,- aan de verdachte en de mate van overschrijding van de termijn. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

26 mei 2009
Strafkamer
nr. 07/11054
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 maart 2007, nummer 20/003355-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.M.J. Schoonbrood, advocaat te Sittard, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De als middel aangeduide klacht voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 240,- en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 26 mei 2009.