ECLI:NL:HR:2009:BH8313

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01809/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafmotivering bij afwijking van door het OM gevorderde straf in poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was eerder vrijgesproken van poging tot moord, maar veroordeeld voor poging tot doodslag met een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De Advocaat-Generaal had een hogere straf geëist, wat aanleiding gaf tot de vraag of de strafmotivering van het Hof voldoende was. De Hoge Raad oordeelde dat de strafmotivering onvoldoende was, omdat de opgelegde straf aanzienlijk afweek van de door het OM gevorderde straf zonder dat daar een duidelijke verklaring voor was gegeven. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukte dat het noodzakelijk is dat de rechter de redenen voor een afwijking van de eis van het OM duidelijk motiveert, vooral in gevallen waar de opgelegde straf aanzienlijk zwaarder is dan de geëiste straf. De zaak betreft een verdachte die zijn vriend heeft geprobeerd te doden uit woede over een relatie.

Uitspraak

2 juni 2009
Strafkamer
nr. 01809/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 11 december 2006, nummer 24/000612-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben achtereenvolgens mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, en mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel respectievelijk middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de strafoplegging betreft en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede door mr. Spong voorgestelde middel
2.1. Het middel klaagt dat de strafmotivering gelet op de door de Advocaat-Generaal gevorderde straf ontoereikend is.
2.2.1. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd primair poging tot moord, subsidiair poging tot doodslag en meer subsidiair poging tot zware mishandeling.
2.2.2. De Rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde en hem ter zake van de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
2.2.3. De Officier van Justitie heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
2.2.4. De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft - voor zover hier van belang - gevorderd dat de verdachte ter zake van de primair tenlastegelegde poging tot moord zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarde dat hij zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, alsmede tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
2.2.5. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot moord en hem ter zake van de subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde dat hij zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering.
Het Hof heeft deze strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"Bij de bepaling van na te melden straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Verder heeft het hof gelet op de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft [slachtoffer] - destijds een vriend van hem - getracht van het leven te beroven door hem in de hals te steken met een mes. Verdachte was kwaad op [slachtoffer] omdat hij een oogje had op de ex-vriendin van verdachte. Verdachte heeft met zijn daad een ernstig gebrek aan respect voor menselijk leven getoond. Het hof is van oordeel dat het bewezen verklaarde noodzaakt tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 21 september 2006 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
In de rapportage van psycholoog G. de Jong, d.d. 14 oktober 2005, en de rapportage van psychiater S.U. Leeuwestein, d.d. 25 oktober 2005, komt naar voren dat verdachte het bewezen verklaarde weliswaar volledig kan worden toegerekend, maar dat er bij verdachte wel sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis die verband houdt met het plegen van het delict. Voor deze problematiek is behandeling geïndiceerd. Het hof neemt deze bevindingen over en maakt die tot de zijne. Het hof zal daarom, ten einde te beperken dat verdachte zich opnieuw aan een strafbaar feit zal schuldig maken, een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich zal moeten houden aan de aanwijzingen van de Stichting Reclassering Nederland, ook als dit zou betekenen dat verdachte trainingen dient te volgen of een behandeling in na te melden vorm. Ter zitting van het hof heeft verdachte zich hiertoe bereid verklaard."
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat zich het geval kan voordoen dat de door de rechter opgelegde straf in die mate afwijkt van de door het openbaar ministerie gevorderde straf dat de strafoplegging zonder opgave van de redenen die tot die afwijking hebben geleid, onbegrijpelijk zou zijn (vgl. HR 3 oktober 2006, LJN AX5479, NJ 2006, 549).
2.4. In aanmerking genomen dat het Hof de verdachte heeft veroordeeld ter zake van de subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag, waarop ingevolge art. 287 in verbinding met art. 45 (oud) Sr een gevangenisstraf van ten hoogte tien jaar is gesteld, terwijl de eis van de Advocaat-Generaal was gebaseerd op de primair tenlastegelegde poging tot moord, waarop ingevolge art. 289 (oud) in verbinding met art. 45 (oud) Sr een gevangenisstraf van ten hoogte vijftien jaar is gesteld, en dat het Hof blijkens de strafmotivering heeft gelet op de omstandigheid dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, behoeft de oplegging door het Hof van de grotendeels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die immers aanzienlijk zwaarder is dan de gevorderde straf, nadere motivering.
2.5. Hieruit volgt dat het middel terecht is voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 2 juni 2009.