ECLI:NL:HR:2009:BH7848

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11504
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevordering wegens onjuiste advisering tot belastingaangifte bij grondtransactie; onbegrijpelijk oordeel

In deze zaak gaat het om een schadevordering van de Stichting ABAB tegen een verweerder, die stelt dat hij onjuist is geadviseerd door ABAB met betrekking tot zijn belastingaangifte bij een grondtransactie. De zaak begint met een verstekvonnis van de kantonrechter te Eindhoven op 30 september 1999, waarbij de vordering van ABAB werd toegewezen. De verweerder heeft vervolgens in reconventie schadevergoeding gevorderd, wat door de kantonrechter werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak in 2005 ook afgewezen, maar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft in 2007 het vonnis van de rechtbank vernietigd en ABAB veroordeeld tot schadevergoeding. ABAB heeft hiertegen cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat ABAB had erkend dat zij onjuist advies had gegeven. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet begrijpelijk heeft gemotiveerd waarom het de verweren van ABAB heeft verworpen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens wordt de verweerder in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

De zaak illustreert de complexiteit van aansprakelijkheid in adviesrelaties en de noodzaak voor duidelijke communicatie tussen adviseurs en hun cliënten. De uitspraak benadrukt ook het belang van een zorgvuldige beoordeling van de feiten en de argumenten in cassatieprocedures.

Uitspraak

12 juni 2009
Eerste Kamer
07/11504
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STICHTING ABAB, gevestigd te Tilburg,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Gelpke,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als ABAB en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij verstekvonnis van 30 september 1999 heeft de kantonrechter te Eindhoven de vordering van ABAB toegewezen en [verweerder] veroordeeld tot betaling van openstaande nota's voor verrichte werkzaamheden. [Verweerder] heeft bij exploot van 20 oktober 1999 in een verzetprocedure bij hetzelfde gerecht in reconventie gevorderd ABAB te veroordelen tot een schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
ABAB heeft de vordering in reconventie bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 26 oktober 2000 in conventie het vonnis van 30 september 1999 bekrachtigd en in reconventie de zaak in de stand waarin zij zich bevond naar de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch verwezen.
De rechtbank heeft bij vonnis van 13 april 2005 de vordering van [verweerder] afgewezen.
Tegen het vonnis van 13 april 2005 heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 12 juni 2007 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, ABAB veroordeeld tot betaling van schadevergoeding wegens het ten onrechte mededelen aan [verweerder] dat de afkoopsom aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in mindering gebracht kon worden op het inkomen van [verweerder], nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 oktober 1999 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft ABAB beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor ABAB toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij notariële akte van 4 december 1986 hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2], schoonouders van [verweerder], een perceel weiland geleverd aan [verweerder] en zijn echtgenote. In de akte was een vervreemdingsbeding opgenomen, waarin was bedongen dat, als [verweerder] vóór 1 augustus 1996 zou overgaan tot verkoop van genoemd perceel of een gedeelte daarvan, de opbrengst daarvan, voorzover deze de aankoopprijs te boven zou gaan, door [verweerder] ter hand zou worden gesteld aan de kinderen van [betrokkene 1 en 2].
(ii) Op 3 november 1994 heeft [verweerder] met zijn schoonouders een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij laatstgenoemden [verweerder] toestemming hebben gegeven genoemd perceel weiland te verkopen en waarin zij hebben verklaard dat het vervreemdingsbeding niet van toepassing is en niet door hen zal worden ingeroepen. [Verweerder] heeft hiervoor een afkoopsom van ƒ 30.285,-- aan zijn schoonouders betaald.
(iii) ABAB verrichtte in die periode administratieve, boekhoudkundige en advieswerkzaamheden voor [verweerder].
In dat kader heeft ABAB de aangifteformulieren Inkomstenbelasting 1994 voor [verweerder] en zijn echtgenote ingevuld. Daarbij heeft zij de afkoopsom van ƒ 30.285,-- als aftrekbare "buitengewone last" aan de fiscus opgegeven. Bij brief van 25 september 1995 heeft ABAB aan [verweerder] en zijn echtgenote verzocht deze aangifte Inkomstenbelasting 1994 te ondertekenen. De brief bevat de volgende mededeling: "De schadevergoeding die uit-betaald is aan broers/zusters is door ons verwerkt als een buitengewone last die volledig aftrekbaar is. De inspecteur kan het standpunt innemen dat deze betaling onder de landbouwvrijstelling valt." De brief eindigt met de volgende zin: "Uiteraard zullen we de door ons ingenomen standpunten verdedigen, desondanks kan de inspecteur hiervan afwijken. Dit leidt tot een hogere verrekening van de nog onverrekende investeringsbijdragen".
(iv) Op 21 mei 1996 heeft [verweerder] de samenwerking met ABAB beëindigd.
(v) De belastingdienst heeft de afkoopsom niet als aftrekpost geaccepteerd en heeft dit standpunt gehandhaafd, ook na bezwaarschriften van de nieuwe fiscale adviseur van [verweerder].
3.2.1 Voorzover in cassatie van belang stelt [verweerder] in deze procedure dat ABAB hem onjuist geadviseerd heeft en dat zij daardoor toerekenbaar tekortgeschoten is in haar advieswerkzaamheden. Op deze grond vordert [verweerder] schadevergoeding. Hij legt aan deze vordering ten grondslag dat hij in 1994 in financiële problemen verkeerde en toen aan ABAB advies heeft gevraagd. ABAB heeft hem toen geadviseerd om de hiervóór in 3.1 onder (ii) genoemde vaststellingsovereenkomst met zijn schoonouders te sluiten. ABAB heeft daarbij volgens [verweerder] (a) ten onrechte niet gewezen op de alternatieven voor de verkoop van de grond, die voordeliger waren, en voorts (b) ten onrechte meegedeeld dat de afkoopsom van ƒ 30.285,-- in mindering gebracht kon worden op zijn belastbaar inkomen.
3.2.2 Het hof heeft de vordering niet toewijsbaar geacht op de hiervóór in 3.2.1 achter (a) vermelde grond, maar wel op de achter (b) weergegeven grond. Tegen dit laatste keert zich het middel.
3.3.1 Uit de weergave in rov. 4.9 en 4.10.2 van het door ABAB in deze procedure ingenomen standpunt blijkt dat het hof ervan is uitgegaan dat ABAB heeft erkend dat zij bij de advisering in 1994 heeft meegedeeld dat de afkoopsom van ƒ 30.285,-- in mindering gebracht kon worden op zijn belastbaar inkomen, en zich tegen deze grondslag van de vordering van [verweerder] slechts verweerd heeft met de stellingen (i) dat het om een verdedigbaar standpunt ging en (ii) dat hij bij het doen van de betrokken mededeling tegen [verweerder] heeft gezegd dat de Inspecteur er anders over kon denken. Kennelijk op grond daarvan is het hof bij de verwerping van de verweren zonder meer ervan uitgegaan dat ABAB inderdaad een mededeling als bedoeld heeft gedaan.
Onderdeel 1 wijst op enige passages in de Memorie van Antwoord waarin ABAB gemotiveerd heeft betwist dat zij bij de advisering in 1994 een mededeling als bedoeld heeft gedaan, en klaagt dat in het licht daarvan de in de vorige alinea weergegeven oordelen van het hof niet begrijpelijk zijn gemotiveerd. Deze klacht is gegrond. De overige klachten van het onderdeel behoeven geen behandeling.
3.3.2 Onderdeel 2, dat gericht is tegen de verwerping door het hof in rov. 4.10.1 van het hiervóór in 3.3.1 achter (i) weergegeven verweer van ABAB, faalt daarentegen. Het bestreden oordeel houdt een vaststelling van feitelijke aard in, die in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht en niet onbegrijpelijk, noch onvoldoende gemotiveerd is.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 12 juni 2007;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ABAB begroot op € 465,49 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 12 juni 2009.