ECLI:NL:HR:2009:BH7291
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van gevangenisstraf wegens overschrijding redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1954 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Midden Holland', had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak. De advocaat van de verdachte, mr. G. Spong, heeft een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden naar zeventien maanden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. Het beroep is voor het overige verworpen. De raadsman heeft schriftelijk gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal, maar het middel kon niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen andere gronden aanwezig waren voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.