ECLI:NL:HR:2009:BH7256
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen arrest Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake aanhoudingsverzoek verdachte
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 4 april 2007 is gewezen. De verdachte, geboren in 1956, heeft een aanhoudingsverzoek ingediend in verband met een vertrouwensbreuk met zijn raadsman. Tijdens de terechtzitting op 21 maart 2007 heeft de verdachte verklaard dat hij verschillende keren met zijn raadsman heeft gesproken, maar dat er recent een vertrouwensbreuk is ontstaan naar aanleiding van de pleitnota die door de raadsman was opgesteld. De voorzitter van het hof heeft het verzoek om aanhouding afgewezen, omdat de verdachte zelf had gekozen om pas kort voor de zitting met zijn raadsman te overleggen. De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen de aanhouding, en benadrukt dat de verdachte al geruime tijd op de hoogte was van de zittingsdatum.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek door het hof niet zonder meer begrijpelijk is. De Hoge Raad oordeelt dat de vaststelling van het hof dat de verdachte zelf voor de late overlegging met zijn raadsman heeft gekozen, niet in overeenstemming is met de verklaringen van de verdachte. De Hoge Raad concludeert dat het verzoek om aanhouding ten onrechte is afgewezen en vernietigt de bestreden uitspraak. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en is uitgesproken op 19 mei 2009.